Grote vossenstaart

Alopecurus pratensis


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Grote vossenstaart is in Nederland met een verspreiding in heel Nederland, met uitzondering van enkele plaatsen op de Veluwe vergelijkbaar met de Geknikte vossenstaart. Het is echter een middelhoog tot hoog gras, fors en dik en heeft aartjes die groter zijn dan 4 mm. Vanaf eind april is het één van de eerste bloeiende grassen, nog voor Reukgras; soms heeft Grote vossenstaart een late tweede bloei. De planten groeien bij voorkeur in half-natuurlijke graslanden en op slootkanten op voedselrijke, vochtige kleiige grond in een gordel die natter is dan waar Glanshaver het optimum heeft. De soort kan tegen ijs en redelijk tegen overstroming. Grote vossenstaart is een kensoort in de overigens zwak gekarakteriseerde associatie van Grote vossenstaart (Alopecurion pratensis) in de klasse van de matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea). Daarnaast wordt het genoemd als het meest voorkomende gras in de Kievitsbloem-associatie naast Ruw beemdgras en Fioringras.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,30-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 1 meter.

Stengels/takken - De stengels staan rechtop of zijn bij de voet geknikt. Ze wortelen alleen op die plek.

Bladeren - De lichtgroene bladeren zijn 0,6-1 cm breed. De bovenkant is ruw en zwak geribd. De staan ribben niet dicht opeen. Het tongetje is stevig, 1-2½ mm en in het midden nauwelijks hoger dan aan de kanten. De bladscheden zijn glad en die van de bovenste bladeren zijn iets opgeblazen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is vrij fors tot 10 cm lang en 0,5-1 cm breed. De aartjes zijn 4-6 mm lang, eivormig tot elliptisch, kort gesteeld en staan met vier tot zes aan één  zijtakje. De helmknoppen zijn roomwit of paars, later worden ze bruin. Ze zijn 2 -3½ mm. De 5 mm lange kelkkafjes zijn over 1/3 van de hoogte vergroeid. Op de kiel zijn ze gewimperd. De naald van het onderste kroonkafje wordt tot 9 mm lang, meestal vlak boven de voet aangehecht en zwak knievormig verbogen.

Vruchten - Een graanvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend korter dan één  jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselrijke, vaak bemeste grond (alle grondsoorten, maar het meest op klei).

Groeiplaats - Grasland (uiterwaarden en periodiek overstroomd grasland), dijken, bermen, waterkanten, bossen (lichte loofbossen), bosranden, essenhakhout, heggen, struwelen en ruigten.
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website