Ecologie & verspreiding
Gele kamille prefereert open, zonnige, warme en droge, matig voedselrijke, stikstofarme tot stikstofrijke, matig zure tot basische, vaak humusarme, zandige en stenige bodems. Ze groeit in zandige uiterwaarden, op allerlei omgewerkte en braakliggende grond, in voedselrijke ruigten, op zandvlakten en oude muren, in bermen en wijngaarden, in extensief gebruikte akkers en op spoorwegterreinen. In het westen reikt Europese deel van het verspreidingsgebied tot in België en Nederland. De soort is zeldzaam in het Urbaan district en elders zeer zeldzaam, maar wordt ook uitgezaaid. De plant is achteruitgegaan door de ontmanteling van oude vestingwerken maar heeft nieuwe kansen gekregen m.n. op spoorwegterreinen. Ze wordt bestoven door bijen, wespen, vlinders, pollenetende en andere vliegensoorten en de gevormde zaden worden door de wind of als klit verspreid. Het is, al sinds de late Middeleeuwen een oude gebruiksplant die naast sierplant ook nog eens een citroengele en olijfgroene verfstof leverde en die als zandbinder ingezaaid werd.
Gele kamille prefereert open, zonnige, warme en droge, matig voedselrijke, stikstofarme tot stikstofrijke, matig zure tot basische, vaak humusarme, zandige en stenige bodems. Ze groeit in zandige uiterwaarden, op allerlei omgewerkte en braakliggende grond, in voedselrijke ruigten, op zandvlakten en oude muren, in bermen en wijngaarden, in extensief gebruikte akkers en op spoorwegterreinen. In het westen reikt Europese deel van het verspreidingsgebied tot in België en Nederland. De soort is zeldzaam in het Urbaan district en elders zeer zeldzaam, maar wordt ook uitgezaaid. De plant is achteruitgegaan door de ontmanteling van oude vestingwerken maar heeft nieuwe kansen gekregen m.n. op spoorwegterreinen. Ze wordt bestoven door bijen, wespen, vlinders, pollenetende en andere vliegensoorten en de gevormde zaden worden door de wind of als klit verspreid. Het is, al sinds de late Middeleeuwen een oude gebruiksplant die naast sierplant ook nog eens een citroengele en olijfgroene verfstof leverde en die als zandbinder ingezaaid werd.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - polygaam
Wortels - Een vertakte wortelstok.
Stengels/takken - De opgerichte stengels zijn iets viltig behaard en al of niet vertakt.
Bladeren - De bladeren zijn geveerd met gelobde tot diep gezaagde slippen. Van boven zijn ze groen, van onderen witviltig.
Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 2-5 cm grote bloemhoofdjes vormen samen enigszins schermvormige pluimen. De lintbloemen zijn 0,8-1½ cm lang. De schijfbloemen zijn buisvormig. De bloemhoofdjesbodem is halfbolvormig met langwerpige, spitse stroschubben. De omwindselbladen zijn viltig en liggen als dakpannen over elkaar.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn samengedrukt vierkantig met scherpe vleugelranden. Het vruchtpluis is kort en kroontjesachtig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme, open plaatsen op droge, matig voedselrijke en meestal stenige grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Muren (oude stadsmuren), zandvlakten, zandige plekken in uiterwaarden, omgewerkte bermen, braakliggende grond, ruigten (voedselrijke ruigten), ruderale plaatsen, hellingen en langs spoorwegen.
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - polygaam
Wortels - Een vertakte wortelstok.
Stengels/takken - De opgerichte stengels zijn iets viltig behaard en al of niet vertakt.
Bladeren - De bladeren zijn geveerd met gelobde tot diep gezaagde slippen. Van boven zijn ze groen, van onderen witviltig.
Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 2-5 cm grote bloemhoofdjes vormen samen enigszins schermvormige pluimen. De lintbloemen zijn 0,8-1½ cm lang. De schijfbloemen zijn buisvormig. De bloemhoofdjesbodem is halfbolvormig met langwerpige, spitse stroschubben. De omwindselbladen zijn viltig en liggen als dakpannen over elkaar.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn samengedrukt vierkantig met scherpe vleugelranden. Het vruchtpluis is kort en kroontjesachtig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme, open plaatsen op droge, matig voedselrijke en meestal stenige grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Muren (oude stadsmuren), zandvlakten, zandige plekken in uiterwaarden, omgewerkte bermen, braakliggende grond, ruigten (voedselrijke ruigten), ruderale plaatsen, hellingen en langs spoorwegen.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten