Ecologie & verspreiding
Gewoon reukgras is te vinden op zonnige, soms licht beschaduwde, droge tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, vaak zwak zure en basenarme, vrij kalkarme tot kalkrijke, humeuze grond van verschillende samenstelling maar vooral op zand, leem, zavel, löss en veen. Ze groeit in hooilanden en hooiweiden, op lichte plekken in loof- en naaldbossen, in bosranden en struwelen, in laagveenmoerassen en duinvalleien, in grazige heiden en borstelgraslanden. Verder in schrale bermen en op dijken, op kalkhellingen en binnendijks gelegen brakke tot zilte graslanden, op begraafplaatsen en in boomgaarden. De oorspronkelijk Europese plant is nu wereldwijd verspreid in de gematigde gebieden. De overblijvende soort is zeer algemeen in Nederland maar komt wat minder voor in het Estuariumgebied en Flevoland. Ze verdraagt geen sterke bemesting en te intensief bodemgebruik. Ze is herkenbaar aan haar cumarinegeur en heeft slecht 2 meeldraden en geen zwellichaampjes; de er veel op lijkende Slofhak heeft vertakte stengels en is eenjarig.
Gewoon reukgras is te vinden op zonnige, soms licht beschaduwde, droge tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, vaak zwak zure en basenarme, vrij kalkarme tot kalkrijke, humeuze grond van verschillende samenstelling maar vooral op zand, leem, zavel, löss en veen. Ze groeit in hooilanden en hooiweiden, op lichte plekken in loof- en naaldbossen, in bosranden en struwelen, in laagveenmoerassen en duinvalleien, in grazige heiden en borstelgraslanden. Verder in schrale bermen en op dijken, op kalkhellingen en binnendijks gelegen brakke tot zilte graslanden, op begraafplaatsen en in boomgaarden. De oorspronkelijk Europese plant is nu wereldwijd verspreid in de gematigde gebieden. De overblijvende soort is zeer algemeen in Nederland maar komt wat minder voor in het Estuariumgebied en Flevoland. Ze verdraagt geen sterke bemesting en te intensief bodemgebruik. Ze is herkenbaar aan haar cumarinegeur en heeft slecht 2 meeldraden en geen zwellichaampjes; de er veel op lijkende Slofhak heeft vertakte stengels en is eenjarig.
Determinatie
Determinatiehulp Grassensleutel
Determinatiehulp Grassensleutel
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - juni
Hoogte - 0,10-0,80 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte 10-50 cm.
Stengels/takken - De niet vertakte stengels zijn verspreid behaard. Het gras vormt zoden.
Bladeren - De blauwgroene, 3-6 mm brede bladeren zijn iets gootvormig. Aan de onderkant zie je een uitspringende middennerf. Aan de voet van de bladschijf zitten oortjes en een haarkrans. Het tongetje is 1-2 mm lang, stomp, getand en vaak iets paarsrood. De onderste bladscheden zijn kort behaard. De bladeren hebben een bittere smaak.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in een korte, smalle, eironde, 2-4 cm lange, aan de voet niet onderbroken aarpluim. Een aartje bevat één bloem, die later geelbruin wordt. De helmknoppen zijn 3-4½ mm lang. De vier kelkkafjes zijn min of meer behaard.
Vruchten - Een graanvrucht. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op droge tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, vaak zwak zure, vrij kalkarme tot kalkrijke, humeuze grond (zand, leem, zavel, löss en veen, zelden op andere grondsoorten).
Groeiplaats - Grasland (hooiland, hooiweiden en grasveldjes bij begraafplaatsen e.d.), bossen (loofbossen), moerassen, zeeduinen (duinvalleien), schrale bermen, hellingen en grazige plekken in heide.
Bloeitijd - april - juni
Hoogte - 0,10-0,80 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte 10-50 cm.
Stengels/takken - De niet vertakte stengels zijn verspreid behaard. Het gras vormt zoden.
Bladeren - De blauwgroene, 3-6 mm brede bladeren zijn iets gootvormig. Aan de onderkant zie je een uitspringende middennerf. Aan de voet van de bladschijf zitten oortjes en een haarkrans. Het tongetje is 1-2 mm lang, stomp, getand en vaak iets paarsrood. De onderste bladscheden zijn kort behaard. De bladeren hebben een bittere smaak.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in een korte, smalle, eironde, 2-4 cm lange, aan de voet niet onderbroken aarpluim. Een aartje bevat één bloem, die later geelbruin wordt. De helmknoppen zijn 3-4½ mm lang. De vier kelkkafjes zijn min of meer behaard.
Vruchten - Een graanvrucht. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op droge tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, vaak zwak zure, vrij kalkarme tot kalkrijke, humeuze grond (zand, leem, zavel, löss en veen, zelden op andere grondsoorten).
Groeiplaats - Grasland (hooiland, hooiweiden en grasveldjes bij begraafplaatsen e.d.), bossen (loofbossen), moerassen, zeeduinen (duinvalleien), schrale bermen, hellingen en grazige plekken in heide.
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden