Scherpkruid

Asperugo procumbens


© Jeanette den Herder

Ecologie & verspreiding
Scherpkruid is een plant van zonnige tot licht beschaduwde, open plekken op matig droge, veelal kalkhoudende, zeer stikstofrijke en vaak ammoniakhoudende, maar niet humeuze zandgrond. In Nederland is Scherpkruid een ‘ouderwetse’ cultuurvolger, die in de loop van de vorige eeuw bijna is verdwenen. Zijn hoofdverspreiding had Scherpkruid in het duingebied van Zuid-Holland en Kennemerland, waar het nu op een enkele groeiplaats na bijna is verdwenen. In het rivierengebied en elders is het niet meer aanwezig. Scherpkruid is kensoort van het Kaasjeskruid-verbond. Voorwaarde voor een blijvende aanwezigheid van deze plant is een regelmatige toevoer van vocht, warmte en mest, in combinatie met een blijvend open standplaats en een doorlatende bodem. Scherpkruid is vooral te vinden op plekken waar groepen dieren overnachten of schuilen. De groeiplaatsen in Nederland voldoen niet meer aan deze voorwaarde van dierlijke activiteit, zodat de uitbreidingskansen gering lijken. Als meer noordelijke soort profiteert Scherpkruid bovendien niet van klimaatverandering.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,20-0,70 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De liggende of op andere planten steunende stengels zijn hoekig, bros en ruw door schuin omlaag gerichte stekeltjes.

Bladeren - De bladeren zijn langwerpig tot eirond, niet of zwak getand en zitten meestal in paren of kransen. Ze staan gewoonlijk tegenover elkaar.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zitten met 1 tot 3 bij elkaar in de bladoksels. De bloemen zijn roodpaars, maar worden later donker hemelsblauw. Ze zijn trompetvormig met een witte buis en keelschubben. Ze zijn 2 tot 3 mm groot. De kelk is eerst diep 5-delig. Na de bloei groeit de bloemsteel uit en kromt zich.

Vruchten - Een splitvrucht. De kelk vergroot zich 5-voudig en verandert in een 2-kleppige, grof bochtig ingesneden vruchtkelk met 15 ongelijke tanden, die bladachtig de nootjes omsluiten. Deze nootjes zijn lichtbruin. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, open plaatsen op droge, voedselrijke, stikstofrijke, kalkhoudende, niet humeuze, omgewerkte grond (zand en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Akkers, erven, ruigten (kalkrijke ruigten), onder overhangende rotsen en bij ingangen van grotten, zeeduinen (langs bollenvelden en langs duinpaden met houtsnippers) en heggen.
Familie: Boraginaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website