Herfstbitterling

Blackstonia perfoliata subsp. serotina


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Herfstbitterling is een plant van zonnige, open plekken op vochtige tot natte, matig voedselarme, kalkrijke, humusarme zandgrond met een hoog gehalte aan schelpgruis. Zij groeit op voormalige zandige strandvlakten, in gemaaide of beweide duinvalleien, langs paadjes, op opgespoten kalkrijke zandgrond en molshopen. Zij staat gemiddeld vochtiger dan Zomerbitterling. In Nederland is Herfstbitterling plaatselijk vrij algemeen op Voorne, langs Grevelingen, Volkerak en Markiezaatsmeer, en de Lauwersmeer. Elders is zij in Nederland zeer zeldzaam. Herfstbitterling is kensoort voor de Associatie van Strandduizendguldenkruid en Krielparnassia, dit is een pioniergemeenschap in duinvalleien en randen van strandvlakten. Herfstbitterling kan verward worden met Zomerbitterling dat echter over de gehele breedte vergroeide bovenste stengelbladparen en aan de voet smallere kelkslippen heeft. Vaak zijn beide ondersoorten niet van elkaar te onderscheiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn rond. De bloeiwijze-assen zijn kantig.

Bladeren - De onderste bladeren vormen een wortelrozet. De stengelbladen zijn blauwgroen en eirond tot driehoekig. De bovenste stengelbladen zijn aan de voet versmald en niet over de volle breedte met elkaar vergroeid.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemstelen zijn gemiddeld zo'n 2  centimeter lang. De gele bloemen groeien in losvertakte bijschermen, met korte bloemstelen. Ze zijn 0,8-1 cm. De zes  tot acht  kroonbladen zijn tot op de helft gespleten in spitse slippen. Ze staan stervormig uitgespreid. De stempel is tweespletig. De lijn-lancetvormige kelkslippen hebben drie nerven en liggen na de bloei vlak tegen de doosvrucht aan en zijn ongeveer even lang als de bloemkroon.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, matig voedselarme, kalkrijke, humusarme grond (zand met veel schelpgruis).

Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien en langs duinpaadjes), drooggevallen zandplaten, voormalige strandvlakten, op molshopen, rotsachtige plaatsen, grasland (kalkgrasland) en opgespoten (kalkrijke) grond.
Familie: Gentianaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website