Bergdravik

Bromopsis erecta


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Bergdravik staat op zonnige, iets open plekken, op droge tot matig vochtige, stikstofarme, voedselarme tot matig voedselrijke, al of niet kalkhoudende grond (zavel, mergel en zand). Ze groeit in bermen, in allerlei graslanden (kalkgraslanden, hellinggraslanden en duingraslanden), langs struwelen en bossen en op enigszins ruderale plaatsen. Het Europese areaal omvat West-, Midden- en Zuidoost-Europa en reikt noordelijk tot in Ierland, Noord-Engeland, Midden-Duitsland en juist tot aan de Nederlandse zuidgrens. Noordwaarts hiervan is de plant als een neofiet te beschouwen, vaak op ietwat ruderale plekken en is ze ook is hier en daar terecht gekomen met graszaad. Op sommige plaatsen is ze al heel lang bestendig. De oudste vondsten dateren al uit de 18e eeuw zoals op de Reitdiepdijk bij Groningen, op de Sint Pietersberg bij Maastricht en bij Zutphen. De soort is zeldzaam in Zuid-Limburg, zeer zeldzaam in het rivierengebied, in Noord-Brabant en Zeeland en in het oosten van het land.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,30-1,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte 10 tot 100 cm.

Stengels/takken - Dichte pollen of zoden vormend. De rechtopstaande stengels worden aan de voet omhuld door vezels, die ontstaan door verwering van de onderste bladscheden.

Bladeren - De bladschede draagt zowel lange als korte haren, maar bij de bovenste bladen kan zij vrijwel onbehaard zijn. Aan de top hebben de bladen geen oortjes. Het lichtgroene blad is in ontplooide staat 2-3 mm breed, wordt van de voet naar de top geleidelijk smaller en is aan de bovenkant meestal verspreid behaard met lange en korte haren. In knop zijn de bladen samengevouwen en de onderste bladen blijjven vaak borstelvormig samengevouwen. De bovenste bladen zijn vlak. Het tongetje is 1-2 mm lang. Onderste bladscheden met verspreide, afstaande haren.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De rechtopstaande pluim is 10-15 cm lang, min of meer samengetrokken en vaak trosvormig met merendeels opgerichte zijtakken. De aartjes zijn veelbloemig, enigszins samengedrukt, vlak en 2-4 cm. Gewoonlijk zijn de jonge aartjes enigszins paarsig. De gele tot oranje helmknoppen hangen ver uit de aar. Er is een groot kleurcontrast tussen de uit de aartjes hangende, goudgele helmknoppen en de paars getinte kafjes. Het onderste kelkkafje is 1-nervig en het bovenste 3-nervig. Het lemma (onderste kroonkafje) is al of niet behaard en met een korte naald. De lengte van de kafnaald varieert (2-8 mm), maar is in elk geval korter dan het lemma.

Vruchten - Een graanvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, iets open plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot meestal kalkrijke grond (zavel, mergel en zand).

Groeiplaats - Bermen, grasland (kalkgrasland en zuidhellingen op kalkbodems), zeeduinen (duingrasland), enigszins ruderale plaatsen en langs bosjes en struwelen.
Familie: Poaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website