Weideklokje

Campanula patula


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
Weideklokje staat op zonnige tot licht beschaduwde, vaak zure, matig droge tot vochtige, kalkarme, meestal matig voedselrijke, vaak licht bemeste zand-. zavel-, leem- en kleibodems. Ze groeit in uiterwaarden, in hooiland en vloeiweiden, in bermen en heggen, in bosranden en open bossen, in struwelen, op braakliggende akkers en op rotsen. De plant stamt uit West-Azië (de Kaukasus) en Oost- en Midden-Europa, met (tegenwoordig) voorposten in België, Nederland en Engeland en plaatselijk ook in Zuid-Europa. Ze zou vroeger met graszaad ingevoerd zijn en ingeburgerd geraakt en wordt ook als sierplant gebruikt. De soort is zeer zeldzaam in Nederland. Weideklokje lijkt sterk op Rapunzelklokje en is daarvan te onderscheiden door de vlakke bladranden, de zich naar boven toe verbrede bloeipluim en de steelblaadjes die ± in het midden van de bloemstelen zitten. Rapunzelklokje heeft gegolfde bladranden, een zich naar boven versmallende bloeipluim en de steelblaadjes zitten aan de voet van de bloemsteel.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortels zijn dun.

Stengels/takken - De opstijgende of rechtopstaande stengels zijn eveneens dun.

Bladeren - De wortelbladeren zijn langwerpig tot spatelvormig. Ze zijn kort gesteeld. De stengelbladen zijn langwerpig en de bladrand is vlak.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloempluim is los en heeft vrij lange, schuin afstaande zijassen, die naar boven toe breder worden. De bloemen zijn paars tot bleekblauw of zelden wit. Ze zijn 1½ tot 2½ cm groot. De bloemkroon is tot op de helft van de lengte ingesneden. Ze hebben 5 kroonslippen. De kelkslippen zijn smal langwerpig en hebben enkele tanden. De bloemsteeltjes hebben ongeveer in het midden 2 steelblaadjes.

Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten staan rechtop en hebben 10 uitspringende nerven. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke, vaak licht bemeste grond (zand, zavel en klei).

Groeiplaats - Grasland (uiterwaarden, hooiland en vloeiweiden), bermen, bosranden, struwelen, heggen en enigszins ruderale plaatsen.
Familie: Campanulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website