Ecologie & verspreiding
Akkerklokje groeit in Nederland van oudsher op krijt, löss, rivierklei, leem en niet te voedselarm zand. Het komt vaak voor op de grens van twee soorten vegetatie, bijvoorbeeld langs heggen en aan kanten van bouwland. Langs spoorwegen staat het vaak op de grens van grazige bermen met weinig begroeide, stenige terreingedeelten zoals schouwpaden. In Nederland is Akkerklokje buiten de steden vrij zeldzaam en vind je natuurlijke groeiplaatsen vooral in Zuid-Limburg. Als stadsplant is Akkerklokje echter algemener. Het is een weinig eisende tuinplant die als nadeel heeft dat de uitlopers overal doordringen waar ze maar de kans krijgen. Het teveel belandt dan met ander tuinafval in bermen en achterommetjes en woekert daar verder. Het Akkerklokje floreert vooral in oude stadswijken en groeit langs trottoirs, bij heggen en aan de voet van tuinmuurtjes.
Akkerklokje groeit in Nederland van oudsher op krijt, löss, rivierklei, leem en niet te voedselarm zand. Het komt vaak voor op de grens van twee soorten vegetatie, bijvoorbeeld langs heggen en aan kanten van bouwland. Langs spoorwegen staat het vaak op de grens van grazige bermen met weinig begroeide, stenige terreingedeelten zoals schouwpaden. In Nederland is Akkerklokje buiten de steden vrij zeldzaam en vind je natuurlijke groeiplaatsen vooral in Zuid-Limburg. Als stadsplant is Akkerklokje echter algemener. Het is een weinig eisende tuinplant die als nadeel heeft dat de uitlopers overal doordringen waar ze maar de kans krijgen. Het teveel belandt dan met ander tuinafval in bermen en achterommetjes en woekert daar verder. Het Akkerklokje floreert vooral in oude stadswijken en groeit langs trottoirs, bij heggen en aan de voet van tuinmuurtjes.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,45-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel met ondergrondse uitlopers. De penwortel is soms wat vlezig.
Stengels/takken - De stengel is stompkantig, vrij dun, onvertakt en meestal niet hoger dan 70 cm. De stengel is meestal weinig en kort, ruw behaard. De plant groeit soms in grote groepen.
Bladeren - Bij de bloei zijn de rozetbladen aan de stengelvoet verdwenen (wel aan de top van de uitlopers). Evenals de onderste stengelbladen zijn ze lang gesteeld met een hartvormige voet, eirond met meestal een spitse top, met een gezaagde tot dubbel gezaagde rand en een lange steel. De hogere stengelbladen zijn smaller (lancetvormig-eirond), minder diep gezaagd en kort gesteeld tot vrijwel zittend. Alle bladen zijn weinig behaard.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De blauwviolette, knikkende, trechtervormige, 2-3 cm grote bloemen staan in een lange naar één kant gekeerde, aarvormige tros, die vaak ongeveer de helft van de hoogte van de plant inneemt. De bloemen groeien in de oksels van kleine schutbladen. De afstaande tot teruggeslagen kelkslippen (kelktanden) zijn driehoekig-lancetvormig en veel korter dan de kroon. De kroonslippen zijn meestal gewimperd (aan de rand).
Vruchten - Een doosvrucht. De knikkende, kort behaarde vrucht opent zich met gaatjes nabij de voet (strooigaatjes waar de zaden door vrijkomen). De zaden zijn zeer kort levend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende grond (zand, leem, zavel, mergel, löss, rivierklei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Bermen, struwelen, heggen, bosranden, akkers (akkerranden), grasland (weiland), rotsen, kalkhellingen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), plantsoenen, tussen straatstenen, rivierdijken (oeverbeschoeiingen), tegen muren en langs holle wegen.
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,45-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel met ondergrondse uitlopers. De penwortel is soms wat vlezig.
Stengels/takken - De stengel is stompkantig, vrij dun, onvertakt en meestal niet hoger dan 70 cm. De stengel is meestal weinig en kort, ruw behaard. De plant groeit soms in grote groepen.
Bladeren - Bij de bloei zijn de rozetbladen aan de stengelvoet verdwenen (wel aan de top van de uitlopers). Evenals de onderste stengelbladen zijn ze lang gesteeld met een hartvormige voet, eirond met meestal een spitse top, met een gezaagde tot dubbel gezaagde rand en een lange steel. De hogere stengelbladen zijn smaller (lancetvormig-eirond), minder diep gezaagd en kort gesteeld tot vrijwel zittend. Alle bladen zijn weinig behaard.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De blauwviolette, knikkende, trechtervormige, 2-3 cm grote bloemen staan in een lange naar één kant gekeerde, aarvormige tros, die vaak ongeveer de helft van de hoogte van de plant inneemt. De bloemen groeien in de oksels van kleine schutbladen. De afstaande tot teruggeslagen kelkslippen (kelktanden) zijn driehoekig-lancetvormig en veel korter dan de kroon. De kroonslippen zijn meestal gewimperd (aan de rand).
Vruchten - Een doosvrucht. De knikkende, kort behaarde vrucht opent zich met gaatjes nabij de voet (strooigaatjes waar de zaden door vrijkomen). De zaden zijn zeer kort levend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende grond (zand, leem, zavel, mergel, löss, rivierklei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Bermen, struwelen, heggen, bosranden, akkers (akkerranden), grasland (weiland), rotsen, kalkhellingen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), plantsoenen, tussen straatstenen, rivierdijken (oeverbeschoeiingen), tegen muren en langs holle wegen.
Familie: Campanulaceae
Groep: S
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: humeuze ruigten