Ruig klokje

Campanula trachelium


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Ruig klokje is een bosplant die groeit op half beschaduwde plekken op lichte, losse, vochtige, matig voedselarme tot meestal matig voedselrijke, neutrale tot meestal kalkhoudende en lemige grond, zoals leem, mergel, löss en stenige plaatsen. Het zijn plekken waar geen strooiselophoping plaats vindt. Zij staat in lichte loofbossen, hellingbossen, bosjes, heggen, aan bosranden, tussen hakhout, langs bospaden, spoorwegen, op beekwanden, steile wanden en wanden van bosgreppels. In Nederland is Ruig klokje plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg en aan de binnenduinrand, zeldzaam in het rivierengebied, in de Achterhoek en rond Nijmegen, en zeer zeldzaam in Gelderland, Drenthe en het midden van het land. Ruig klokje is alleen in het zuidoosten oorspronkelijk inheems. Als gevolg van het beëindigen van de hakhoutcultuur en verruiging gaat de soort hier achteruit. Op andere plaatsen is de plant verwilderd uit tuinen. Zij is als sierplant verkrijgbaar in de zaadhandel. Ruig klokje is kensoort voor het Eiken-Haagbeukenbos.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,60-0,90 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een penwortel.

Stengels/takken - De kantige stengels zijn al dan niet vertakt, vaak enigszins heen en weer gebogen en borstelig behaard.

Bladeren - De ruw behaarde bladeren zijn aan de onderkant lichter van kleur. Ze zijn breed-langwerpig, hebben een hartvormige voet, zijn lang toegespitst en onregelmatig getand. De onderste bladeren zijn gesteeld en de bovenste zittend.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen bebladerde trossen of smalle pluimen. Ze zijn blauw, 3 tot 5 cm groot, trechtervormig en hebben van binnen verspreide lange haren. De kelktanden zijn smal driehoekig en half zo lang als de kroon. De bloemstengel heeft 2 schutbladen aan de voet.

Vruchten - Een doosvrucht. De hangende vruchten zijn ruw behaard. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot meestal matig voedselrijke, neutrale tot meestal kalkhoudende en lemige grond (leem, mergel, löss en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bossen (kalkrijke loofbossen, hellingbossen en langs bospaden), bosranden, heggen, struwelen, hakhout, kapvlakten, waterkanten (oeverwallen in beekbegeleidende bossen), langs spoorwegen (spoorbermen) en steile wanden.
Familie: Campanulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website