Ecologie & verspreiding
Moeraszegge is een soort van voedselrijke oevers en moerassen. Ze is algemeen in Nederland, doch geeft minder de voorkeur aan de kleistreken. De wetenschappelijke naam (C. acutiformis) duidt op de gelijkenis met Scherpe zegge (C. acuta). Ze verschilt daarvan door de drie stijlen, terwijl Scherpe zegge er twee heeft. Verder heeft Moeraszegge een rode voet, vaak vervezelend, terwijl Scherpe zegge een gesloten wit vlies heeft aan de voet. Ook staan de vrouwelijke aartjes bij Moeraszegge min of meer rechtop, terwijl die bij Scherpe zegge overhangend zijn. Moeraszegge wordt ook wel eens verward met Oeverzegge, doch verschilt hiervan o.a. door de smallere bladen. Alle drie genoemde soorten hebben wortelstokken en kunnen daardoor hele matten vormen. Ze groeien vaak samen, al zijn hybriden van deze soorten onderling voor Nederland niet bekend. Wel is de hybride van Moeraszegge met Snavelzegge (C. rostrata), C. x bakkeriana, uit ons land beschreven.
Moeraszegge is een soort van voedselrijke oevers en moerassen. Ze is algemeen in Nederland, doch geeft minder de voorkeur aan de kleistreken. De wetenschappelijke naam (C. acutiformis) duidt op de gelijkenis met Scherpe zegge (C. acuta). Ze verschilt daarvan door de drie stijlen, terwijl Scherpe zegge er twee heeft. Verder heeft Moeraszegge een rode voet, vaak vervezelend, terwijl Scherpe zegge een gesloten wit vlies heeft aan de voet. Ook staan de vrouwelijke aartjes bij Moeraszegge min of meer rechtop, terwijl die bij Scherpe zegge overhangend zijn. Moeraszegge wordt ook wel eens verward met Oeverzegge, doch verschilt hiervan o.a. door de smallere bladen. Alle drie genoemde soorten hebben wortelstokken en kunnen daardoor hele matten vormen. Ze groeien vaak samen, al zijn hybriden van deze soorten onderling voor Nederland niet bekend. Wel is de hybride van Moeraszegge met Snavelzegge (C. rostrata), C. x bakkeriana, uit ons land beschreven.
Determinatie
Determinatiehulp Oever/Moeras/Scherpe zegge
Determinatiehulp Oever/Moeras/Scherpe zegge
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,50-1,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange, kruipende wortelstokken. Worteldiepte 50 cm tot meer dan 1 meter.
Stengels/takken - De stengels worden tot 4 mm dik. Ze zijn scherp driekantig en ruw. De onderste scheden zijn lichtbruin tot paarsrood en gaan rafelen.
Bladeren - De bladeren zijn van boven glanzig donkergroen en van onderen blauwgrijs. Ze zijn 0,5 tot 1 cm breed en hangen vaak over.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De 2 of 3 mannelijke aren staan dicht bij elkaar bovenaan de stengel. Daaronder zie je 2 of meer, iets verder uit elkaar staande, vrouwelijke aren. De rechtopstaande aren zijn kort gesteeld tot zittend en meestal niet langer dan 5 cm. De mannelijke aren zijn sigaarvormig, zwak 3-kantig en ongeveer 5 mm dik. De vrouwelijke aren zijn iets knotsvormig en 6 tot 8 mm dik. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig en hebben (vrijwel) geen schede. Het onderste steekt meestal boven de bloeiwijze uit. De bloemen hebben vaak 3 stempels, maar soms zijn het er 2.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn donker chocoladebruin. De urntjes zijn 4 tot 5 mm lang. Ze zijn olijfgroen of vaak dofgrijs, hebben een iets leerachtige wand en zijn versmald in een korte, lichtbruine, ondiep ingesneden snavel. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot matig beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende grond en in ondiep water, op plaatsen met grote waterstandswisselingen. Ook in zwak brak milieu (laagveen, rivierklei, zavel, leem, löss en zand).
Groeiplaats - Moerassen, waterkanten (luwe slibrijke kommen in zoetwatergetijdengebieden, sloten, petgaten, kleine plassen, vrij steil aflopende oevers van kanalen, aan de loefzijde van grote plassen en vlakke oevers van weidesloten), grasland (beekdalhooiland), heide, zeeduinen (lage duinkopjes met een waterkerende laag in de ondergrond en duinbosjes), bossen (moerasige laagten, rivier- en beekbegeleidende bosse en bronbossen), getijdengrienden, hakhoutbosjes, bosjes op zandige stroomruggen en polderbosjes.
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,50-1,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange, kruipende wortelstokken. Worteldiepte 50 cm tot meer dan 1 meter.
Stengels/takken - De stengels worden tot 4 mm dik. Ze zijn scherp driekantig en ruw. De onderste scheden zijn lichtbruin tot paarsrood en gaan rafelen.
Bladeren - De bladeren zijn van boven glanzig donkergroen en van onderen blauwgrijs. Ze zijn 0,5 tot 1 cm breed en hangen vaak over.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De 2 of 3 mannelijke aren staan dicht bij elkaar bovenaan de stengel. Daaronder zie je 2 of meer, iets verder uit elkaar staande, vrouwelijke aren. De rechtopstaande aren zijn kort gesteeld tot zittend en meestal niet langer dan 5 cm. De mannelijke aren zijn sigaarvormig, zwak 3-kantig en ongeveer 5 mm dik. De vrouwelijke aren zijn iets knotsvormig en 6 tot 8 mm dik. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig en hebben (vrijwel) geen schede. Het onderste steekt meestal boven de bloeiwijze uit. De bloemen hebben vaak 3 stempels, maar soms zijn het er 2.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn donker chocoladebruin. De urntjes zijn 4 tot 5 mm lang. Ze zijn olijfgroen of vaak dofgrijs, hebben een iets leerachtige wand en zijn versmald in een korte, lichtbruine, ondiep ingesneden snavel. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot matig beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende grond en in ondiep water, op plaatsen met grote waterstandswisselingen. Ook in zwak brak milieu (laagveen, rivierklei, zavel, leem, löss en zand).
Groeiplaats - Moerassen, waterkanten (luwe slibrijke kommen in zoetwatergetijdengebieden, sloten, petgaten, kleine plassen, vrij steil aflopende oevers van kanalen, aan de loefzijde van grote plassen en vlakke oevers van weidesloten), grasland (beekdalhooiland), heide, zeeduinen (lage duinkopjes met een waterkerende laag in de ondergrond en duinbosjes), bossen (moerasige laagten, rivier- en beekbegeleidende bosse en bronbossen), getijdengrienden, hakhoutbosjes, bosjes op zandige stroomruggen en polderbosjes.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers