Ecologie & verspreiding
Noordse zegge is te vinden in veenmoerassen, oude, verlande rivierarmen en natte, beekbegeleidende hooilanden. Deze zeer zeldzame soort is in ons land beperkt tot de drie noordelijke provincies. Noordse zegge werd voor het eerst verzameld in ons land bij Haren in Groningen in 1845, maar werd pas in 1947 als zodanig door Kern herkend! De soort bleef dus meer dan 100 jaar onopgemerkt en werd altijd aangezien voor Scherpe zegge (C. acuta). Daarmee vertoont ze uiteraard wel enige gelijkenis, maar wie haar beter kent ziet ook duidelijk de verschillen. Allereerst de kleur is anders, Noordse zegge heeft een olijfgroene kleur en wanneer men het zoekbeeld van die kleur eenmaal heeft is de soort gemakkelijk op te sporen in het veld. De stompe stengel is min of meer glad, terwijl Scherpe zegge zijn naam eer aan doet met een zeer scherp driekante stengel. Noordse zegge heeft daarnaast huidmondjes aan de bovenzijde van het blad, terwijl Scherpe zegge ze alleen maar aan de onderkant heeft.
Noordse zegge is te vinden in veenmoerassen, oude, verlande rivierarmen en natte, beekbegeleidende hooilanden. Deze zeer zeldzame soort is in ons land beperkt tot de drie noordelijke provincies. Noordse zegge werd voor het eerst verzameld in ons land bij Haren in Groningen in 1845, maar werd pas in 1947 als zodanig door Kern herkend! De soort bleef dus meer dan 100 jaar onopgemerkt en werd altijd aangezien voor Scherpe zegge (C. acuta). Daarmee vertoont ze uiteraard wel enige gelijkenis, maar wie haar beter kent ziet ook duidelijk de verschillen. Allereerst de kleur is anders, Noordse zegge heeft een olijfgroene kleur en wanneer men het zoekbeeld van die kleur eenmaal heeft is de soort gemakkelijk op te sporen in het veld. De stompe stengel is min of meer glad, terwijl Scherpe zegge zijn naam eer aan doet met een zeer scherp driekante stengel. Noordse zegge heeft daarnaast huidmondjes aan de bovenzijde van het blad, terwijl Scherpe zegge ze alleen maar aan de onderkant heeft.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange, kruipende, vertakte wortelstokken. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels worden tot 3 mm dik, zijn stomp driekantig, min of meer afgerond, glad en nogal bros. De onderste scheden zijn lichtbruin en voor een deel rood aangelopen.
Bladeren - De grijsgroene bladeren zijn vlak of iets gootvormig, 4 tot 7 mm breed, vrij stijf en hebben geen stekende top. Bij verdroging rollen de randen naar boven om.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is niet onderbroken en beslaat ongeveer het bovenste kwart van de halm. Meestal zijn er 2 of 3 mannelijke aren en daaronder 3 tot 5 vrouwelijke aren. De bloemen bevatten 2 stempels. De rechtopstaande aren zijn kort gesteeld tot zittend en minder dan 5 mm dik. De iets knotsvormige vrouwelijke aren worden naar de voet ijler. De schutbladen van de vrouwelijke bloemen zijn bladachtig, gootvormig en hebben geen schede. Gewoonlijk steekt meer dan 1 schutblad boven de bloeiwijze uit. Het onderste omvat met 2 donkere oortjes de stengel.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes worden naar de rand bruin, in het midden zijn ze strokleurig. Ze hebben een 3-nervige kiel. De urntjes zijn afgeplat, 2 tot 3 mm lang, niet generfd, bleekgroen of soms iets paars gespikkeld en hebben geen snavel. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselrijke, humeuze tot venige, slibhoudende grond.
Groeiplaats - Moerassen en waterkanten (dichtgroeiende oude beekarmen, uitgeveende plassen, moerasveen en verlandingsstadia in sloten) en soms in grasland (hooiland).
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange, kruipende, vertakte wortelstokken. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels worden tot 3 mm dik, zijn stomp driekantig, min of meer afgerond, glad en nogal bros. De onderste scheden zijn lichtbruin en voor een deel rood aangelopen.
Bladeren - De grijsgroene bladeren zijn vlak of iets gootvormig, 4 tot 7 mm breed, vrij stijf en hebben geen stekende top. Bij verdroging rollen de randen naar boven om.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is niet onderbroken en beslaat ongeveer het bovenste kwart van de halm. Meestal zijn er 2 of 3 mannelijke aren en daaronder 3 tot 5 vrouwelijke aren. De bloemen bevatten 2 stempels. De rechtopstaande aren zijn kort gesteeld tot zittend en minder dan 5 mm dik. De iets knotsvormige vrouwelijke aren worden naar de voet ijler. De schutbladen van de vrouwelijke bloemen zijn bladachtig, gootvormig en hebben geen schede. Gewoonlijk steekt meer dan 1 schutblad boven de bloeiwijze uit. Het onderste omvat met 2 donkere oortjes de stengel.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes worden naar de rand bruin, in het midden zijn ze strokleurig. Ze hebben een 3-nervige kiel. De urntjes zijn afgeplat, 2 tot 3 mm lang, niet generfd, bleekgroen of soms iets paars gespikkeld en hebben geen snavel. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselrijke, humeuze tot venige, slibhoudende grond.
Groeiplaats - Moerassen en waterkanten (dichtgroeiende oude beekarmen, uitgeveende plassen, moerasveen en verlandingsstadia in sloten) en soms in grasland (hooiland).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers