Ecologie & verspreiding
Knotszegge is een zeer zeldzame soort in ons land, beperkt tot enkele vindplaatsen in Friesland, NW-Overijssel en het Noord- en Zuid-Hollandse veengebied. Ze is kenmerkend voor blauwgraslanden, een steeds zeldzamer wordend habitat in Nederland. Buiten ons land komt ze ook voor in andere min of meer natte biotopen, soms zelfs samen met Kleine Knotszegge (C. hartmanii). Beide soorten lijken sterk op elkaar en werden tot 1935 moeilijk tot niet onderscheiden. De Fin Cajander maakte toen evenwel duidelijk dat het hier om twee goede soorten gaat. Kenmerkend voor beide soorten is dat het topaartje vrouwelijke bloemen draagt aan de top met daaronder een aantal mannelijke. In de vruchttijd geeft dit beide soorten knotsvormige topaartjes, vandaar de naam Knotszegge. Knotszegge is forser, heeft een blauwgroene bloeiwijze en de aartjes zijn meer knotsvormig, dikker, dan bij Kleine knotszegge. Deze laatste heeft langwerpiger, bruin-groene aartjes en lijkt oppervlakkig qua bloeiwijze veel op Zwarte zegge (Carex nigra).
Knotszegge is een zeer zeldzame soort in ons land, beperkt tot enkele vindplaatsen in Friesland, NW-Overijssel en het Noord- en Zuid-Hollandse veengebied. Ze is kenmerkend voor blauwgraslanden, een steeds zeldzamer wordend habitat in Nederland. Buiten ons land komt ze ook voor in andere min of meer natte biotopen, soms zelfs samen met Kleine Knotszegge (C. hartmanii). Beide soorten lijken sterk op elkaar en werden tot 1935 moeilijk tot niet onderscheiden. De Fin Cajander maakte toen evenwel duidelijk dat het hier om twee goede soorten gaat. Kenmerkend voor beide soorten is dat het topaartje vrouwelijke bloemen draagt aan de top met daaronder een aantal mannelijke. In de vruchttijd geeft dit beide soorten knotsvormige topaartjes, vandaar de naam Knotszegge. Knotszegge is forser, heeft een blauwgroene bloeiwijze en de aartjes zijn meer knotsvormig, dikker, dan bij Kleine knotszegge. Deze laatste heeft langwerpiger, bruin-groene aartjes en lijkt oppervlakkig qua bloeiwijze veel op Zwarte zegge (Carex nigra).
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,70 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange wortelstokken met uitlopers. Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De dunne stengels zijn scherp driekantig. De onderste scheden zijn roodbruin. Haarden vormend.
Bladeren - De bladeren zijn blauwgrijs en hebben een lange driekantige top.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is iets onderbroken en bevat meestal drie of vier aren. De topaar heeft van boven tot iets onder het midden vrouwelijke bloemen. Daaronder zitten de mannelijke bloemen. Als de vruchten van de aar rijp zijn is de aar knotsvormig. De andere aren zijn helemaal vrouwelijk. Ze staan rechtop en hebben vrijwel geen steel. De schutbladen hebben geen schede. Het onderste is minstens zo lang als de bloeiwijze en aan de voet vaak iets dwars gerimpeld.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn donker roodbruin, naar de top vaak scheef ontwikkeld, voor een deel toegespitst, voor een deel afgeknot en hebben een lichte middennerf (als een stekelpunt). Het urntje is afgeplat-eivormig, 3-4 mm, bleekgroen en onduidelijk generfd. Het heeft een zeer korte snavel, die in twee iets uit elkaar wijkende tanden is gespleten. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond (veen, humeus zand of keileem).
Groeiplaats - Grasland (blauwgrasland en glooiingen in grasland), moerasseen (op de overgang tussen trilveen en schraalland), vrij schrale ruigten, kanaalbermen en legakkers (onverveende stroken).
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,70 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Lange wortelstokken met uitlopers. Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De dunne stengels zijn scherp driekantig. De onderste scheden zijn roodbruin. Haarden vormend.
Bladeren - De bladeren zijn blauwgrijs en hebben een lange driekantige top.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloeiwijze is iets onderbroken en bevat meestal drie of vier aren. De topaar heeft van boven tot iets onder het midden vrouwelijke bloemen. Daaronder zitten de mannelijke bloemen. Als de vruchten van de aar rijp zijn is de aar knotsvormig. De andere aren zijn helemaal vrouwelijk. Ze staan rechtop en hebben vrijwel geen steel. De schutbladen hebben geen schede. Het onderste is minstens zo lang als de bloeiwijze en aan de voet vaak iets dwars gerimpeld.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kafjes zijn donker roodbruin, naar de top vaak scheef ontwikkeld, voor een deel toegespitst, voor een deel afgeknot en hebben een lichte middennerf (als een stekelpunt). Het urntje is afgeplat-eivormig, 3-4 mm, bleekgroen en onduidelijk generfd. Het heeft een zeer korte snavel, die in twee iets uit elkaar wijkende tanden is gespleten. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond (veen, humeus zand of keileem).
Groeiplaats - Grasland (blauwgrasland en glooiingen in grasland), moerasseen (op de overgang tussen trilveen en schraalland), vrij schrale ruigten, kanaalbermen en legakkers (onverveende stroken).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden