Tweehuizige zegge

Carex dioica


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Tweehuizige zegge is een zeer zeldzame soort van natte blauwgraslanden en min of meer kalkrijke moerassen, met name in de oostelijke helft van Nederland. Carex dioica is zeer sterk achteruitgegaan in de afgelopen 100 jaar, mede debet aan de zeer ernstige teloorgang van blauwgraslanden. Na 1980 is ze slechts bekend van 6 atlasblokken in ons land. De meest noordelijke vindplaats in Nederland, in de Drogehamstermieden (Fryslân), omvat een rijke populatie. De relatief kleine soort groeit met losse wortelstokken, in tegenstelling tot de polvormende Veenzegge (Carex davalliana). Beide soorten zijn tweehuizig. Er zijn dus mannelijke planten en vrouwelijke planten, waarbij de mannelijke nog onopvallender zijn dan de vrouwelijke. De bloeiwijze bestaat uit één enkel aartje, met of mannelijke bloemen of vrouwelijke bloemen. Ook Vlozegge heeft, net als Tweehuizige zegge en Veenzegge, één enkel aartje als bloeiwijze, maar in dit aartje vinden we zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - mei

Hoogte - 0,05-0,30 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig

Wortels - Een kruipende, zeer dunne, vertakte wortelstok met uitlopers. Worteldiepte 10 tot 50 cm.

Stengels/takken - De bloeistengels zijn afgerond-driekantig. De scheden zijn glanzig lichtbruin. Tweehuizige zegge is een vrij donker groene, tengere plant.

Bladeren - De bladeren zijn borstelvormig en nog geen mm breed.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). Aan de stengeltop staat slechts 1 aar. Bij mannelijke planten is deze spoelvormig, bleekbruin en tot 1½ cm lang. Vrouwelijke planten hebben een compacte, eivormige, donkerbruine, zelden meer dan 1 cm lange aar. De bloemen hebben 2 stempels.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes staan horizontaal uit als ze rijp zijn. Ze zijn dof donkerbruin tot paarsbruin, lensvormig, eirond, generfd en 3 tot 4 mm lang. Ze hebben een korte, fijn getande snavel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op natte, voedselarme, niet bemeste, vrij kalkarme, zwak zure, humusrijke tot venige grond (veen, leem en leemhoudend zand) met een stabiel grondwaterpeil (net onder het maaiveld).

Groeiplaats - Grasland (bauwgrasland), moerassen (kalkmoerassen en moerasjes) en heide (afgeplagde plekken op leem).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkmoerassen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website