Ecologie & verspreiding
Blonde zegge is in ons land een kenmerkende soort voor blauwgraslanden. De teloorgang van dit habitat is er mede debet aan dat Blonde zegge sterk achteruit is gegaan. Ze groeit relatief onopvallend, met korte wortelstokken, in tegenstelling tot de soorten van de Carex flava groep, die in een pol groeien. Wel vormt Blonde zegge hybriden met de soorten van de Carex flava groep, waarvan C. x fulva [C. demissa x C. hostiana] relatief het meest voorkomt. Deze kruising groeit meer in een pol, terwijl de urntjes leeg zijn, dus gemakkelijk tussen duim en wijsvinger samen te drukken. Bovendien zijn de vrouwelijke aartjes bleek strokleurig. Ook de hybride met Carex viridula, C. x pauliana, is in ons land gevonden. De hybriden met C. flava en C. lepidocarpa zijn niet bekend uit Nederland.
Blonde zegge is in ons land een kenmerkende soort voor blauwgraslanden. De teloorgang van dit habitat is er mede debet aan dat Blonde zegge sterk achteruit is gegaan. Ze groeit relatief onopvallend, met korte wortelstokken, in tegenstelling tot de soorten van de Carex flava groep, die in een pol groeien. Wel vormt Blonde zegge hybriden met de soorten van de Carex flava groep, waarvan C. x fulva [C. demissa x C. hostiana] relatief het meest voorkomt. Deze kruising groeit meer in een pol, terwijl de urntjes leeg zijn, dus gemakkelijk tussen duim en wijsvinger samen te drukken. Bovendien zijn de vrouwelijke aartjes bleek strokleurig. Ook de hybride met Carex viridula, C. x pauliana, is in ons land gevonden. De hybriden met C. flava en C. lepidocarpa zijn niet bekend uit Nederland.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,50 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Korte, kruipende wortelstokken. Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De dunne, gladde stengels zijn stomp driekantig. De onderste scheden zijn donkerbeige en gaan vezelen. De plant vormt losse pollen.
Bladeren - De vlakke bladeren zijn ongeveer half zo lang als de gladde stengel. Ze zijn van boven groen, later worden ze geelachtig. Van onderen zijn ze vaak iets blauwig. Ze hebben een driekantige top en zijn 2-4 mm breed.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). Een mannelijke topaar die 2-3 mm breed is (soms is er een tweede, kleinere mannelijke aar aan de voet) en meestal twee of drie vrij ver uit elkaar staande, rechtopstaande vrouwelijke aren die 5-7 mm breed zijn en ongeveer 10 mm lang. Vrouwelijke bloemen hebben drie stempels. De schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Ze hebben een nauwe, tot vier cm lange schede. De kafjes zijn ongeveer 3 mm lang en hebben een vliezige rand. Ze zijn roodbruin (in het midden zijn ze lichter, maar meestal niet groen).
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De geelgroene urntjes zijn eivormig en 3-4 mm lang. Ze zijn generfd en toegespitst in een bruine tweetandige snavel met stekeltjes. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme, onbemeste, compacte, zwak zure grond (leem, laagveen, venig zand, zandige klei, potklei of schelpkalk).
Groeiplaats - Grasland (hooiland, polderboezemhooiland en blauwgrasland), terreininsnijdingen, heide (niet te dicht begroeide plekken) en in de bergen bij bronnen.
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,30-0,50 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Korte, kruipende wortelstokken. Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De dunne, gladde stengels zijn stomp driekantig. De onderste scheden zijn donkerbeige en gaan vezelen. De plant vormt losse pollen.
Bladeren - De vlakke bladeren zijn ongeveer half zo lang als de gladde stengel. Ze zijn van boven groen, later worden ze geelachtig. Van onderen zijn ze vaak iets blauwig. Ze hebben een driekantige top en zijn 2-4 mm breed.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). Een mannelijke topaar die 2-3 mm breed is (soms is er een tweede, kleinere mannelijke aar aan de voet) en meestal twee of drie vrij ver uit elkaar staande, rechtopstaande vrouwelijke aren die 5-7 mm breed zijn en ongeveer 10 mm lang. Vrouwelijke bloemen hebben drie stempels. De schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Ze hebben een nauwe, tot vier cm lange schede. De kafjes zijn ongeveer 3 mm lang en hebben een vliezige rand. Ze zijn roodbruin (in het midden zijn ze lichter, maar meestal niet groen).
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De geelgroene urntjes zijn eivormig en 3-4 mm lang. Ze zijn generfd en toegespitst in een bruine tweetandige snavel met stekeltjes. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme, onbemeste, compacte, zwak zure grond (leem, laagveen, venig zand, zandige klei, potklei of schelpkalk).
Groeiplaats - Grasland (hooiland, polderboezemhooiland en blauwgrasland), terreininsnijdingen, heide (niet te dicht begroeide plekken) en in de bergen bij bronnen.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: blauwgraslanden