Ecologie & verspreiding
Bleke zegge is een vrij algemene tot vrij zeldzame soort in met name de oostelijke helft van ons land, te vinden in uiteenlopende, min of meer vochtige habitats: in voedselrijke bossen, vooral langs paden, in vochtige graslanden en in heischrale graslanden. In het noorden is ze minder algemeen, al komt ze plaatselijk vrij veel voor. Ze groeit in pollen en is gemakkelijk herkenbaar. Het is n.l. de enige soort met behaarde bladscheden, in combinatie met kale urntjes. Ook Ruige zegge (C. hirta) heeft weliswaar behaarde bladscheden, maar van deze soort zijn ook de urntjes zwaar behaard en bovendien gesnaveld. De urntjes van Bleke zegge zijn kaal, glanzend en zonder snavel. Bleke zegge is inderdaad een frisgroene zegge, die in het veld al gauw opvalt door haar bleke kleur. Ze komt in Europa in vrijwel alle landen voor, voorts ook in Noord-Amerika en Azië.
Bleke zegge is een vrij algemene tot vrij zeldzame soort in met name de oostelijke helft van ons land, te vinden in uiteenlopende, min of meer vochtige habitats: in voedselrijke bossen, vooral langs paden, in vochtige graslanden en in heischrale graslanden. In het noorden is ze minder algemeen, al komt ze plaatselijk vrij veel voor. Ze groeit in pollen en is gemakkelijk herkenbaar. Het is n.l. de enige soort met behaarde bladscheden, in combinatie met kale urntjes. Ook Ruige zegge (C. hirta) heeft weliswaar behaarde bladscheden, maar van deze soort zijn ook de urntjes zwaar behaard en bovendien gesnaveld. De urntjes van Bleke zegge zijn kaal, glanzend en zonder snavel. Bleke zegge is inderdaad een frisgroene zegge, die in het veld al gauw opvalt door haar bleke kleur. Ze komt in Europa in vrijwel alle landen voor, voorts ook in Noord-Amerika en Azië.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,20-0,50(-0,70) m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Een zeer korte wortelstok zonder uitlopers. Worteldiepte 20 tot 50 cm.
Stengels/takken - De stengel is scherp driekantig. De onderste scheden zijn lichtbruin en vaak rood aangelopen. De plant vormt dichte pollen.
Bladeren - De 2-4 mm brede bladeren zijn behaard, vooral ook op de scheden.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De korte bloeiwijze heeft bovenaan een mannelijke aar en daaronder twee of drie compacte vrouwelijke aren (deze aren zijn meestal minder dan 2 cm lang). De vrouwelijke aren hebben drie stempels. Het onderste schutblad steekt vaak boven de bloeiwijze uit. Aan de voet is het vaak dwars gerimpeld. De stelen van de vrouwelijke aren steken buiten de korte scheden van de schutbladen uit en buigen later vaak iets over.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 2½-3 mm lang en glanzig lichtgroen. Later worden ze iets bruin en rood gestippeld. Ze zijn driekantig-omgekeerd-eivormig, kaal en hebben een afgeronde, bijna niet gesnavelde top. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige tot vrij natte, matig voedselarme, niet bemeste tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure, kalkarme, humeuze, minerale grond (leem, lemig zand, laagveen, potklei of schelpkalk).
Groeiplaats - Heischraal grasland (hooiland), houtwallen, lichtrijke loofbossen, langs bospaden, kapvlakten, bermen en hellingveentjes.
Bloeitijd - mei - juni
Hoogte - 0,20-0,50(-0,70) m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels - Een zeer korte wortelstok zonder uitlopers. Worteldiepte 20 tot 50 cm.
Stengels/takken - De stengel is scherp driekantig. De onderste scheden zijn lichtbruin en vaak rood aangelopen. De plant vormt dichte pollen.
Bladeren - De 2-4 mm brede bladeren zijn behaard, vooral ook op de scheden.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De korte bloeiwijze heeft bovenaan een mannelijke aar en daaronder twee of drie compacte vrouwelijke aren (deze aren zijn meestal minder dan 2 cm lang). De vrouwelijke aren hebben drie stempels. Het onderste schutblad steekt vaak boven de bloeiwijze uit. Aan de voet is het vaak dwars gerimpeld. De stelen van de vrouwelijke aren steken buiten de korte scheden van de schutbladen uit en buigen later vaak iets over.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 2½-3 mm lang en glanzig lichtgroen. Later worden ze iets bruin en rood gestippeld. Ze zijn driekantig-omgekeerd-eivormig, kaal en hebben een afgeronde, bijna niet gesnavelde top. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige tot vrij natte, matig voedselarme, niet bemeste tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure, kalkarme, humeuze, minerale grond (leem, lemig zand, laagveen, potklei of schelpkalk).
Groeiplaats - Heischraal grasland (hooiland), houtwallen, lichtrijke loofbossen, langs bospaden, kapvlakten, bermen en hellingveentjes.
Familie: Cyperaceae
Groep: E
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: kapvlakten