Hangende zegge

Carex pendula


© Arie van den Bremer

Ecologie & verspreiding
Hangende zegge is oorspronkelijk vooral een soort van natte bronbossen in Zuid-Limburg, maar ze heeft zich de laatste decennia over het gehele land verrassend snel weten uit te breiden, hoogstwaarschijnlijk vooral via zaad uit tuinen. Carex pendula is met een maximale hoogte van anderhalve meter de grootste zeggesoort in ons land. Ze doet haar naam eer aan: de lange vrouwelijke aartjes en zelfs het mannelijke topaartje zijn overhangend. De soort groeit in grote, dichte pollen en is met haar hangende aartjes een gewilde sieraad in tuinen. Het is opvallend hoe gemakkelijk deze soort verwildert. Het grote aantal vruchtjes per aartje is daar mogelijk mede debet aan. Er zijn geen hybriden bekend van deze soort met andere zeggen. Dit zou er op kunnen duiden dat het evolutionair een relatief oude soort is.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,50-1,50 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Een korte, verhoutende wortelstok.

Stengels/takken - De stengels staan vaak schuin uit. Ze zijn tot 3 mm dik en scherp driekantig. De onderste scheden zijn donker bruinrood. Hangende zegge vormt brede en vrij dichte pollen.

Bladeren - De bladeren zijn 1-2 cm breed. Van boven zijn ze donkergroen en van onderen blauwgrijs. De randen zijn snijdend ruw, behalve aan de bladvoet.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloemen groeien in een langgerekte bloeiwijze met bovenaan een iets knotsvormige mannelijke aar (en al of niet met een kleinere tweede mannelijke aar aan de voet) en twee  tot vijf  dichtbloemige vrouwelijke aren. De bloemen hebben 3 stempels. De aren zijn 7-15 cm, hebben een lange steel en zijn vrij dun (0,5 cm breed). Ze hangen boogvormig over. De schutbladen zijn al of niet langer dan de bloeiwijze en met  een tot 10 cm lange schede, die de aarsteel voor het grootste deel omhult.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn spoelvormig en met twee duidelijke nerven. Voor het overige zijn ze niet duidelijk generfd en worden ze 3-3½ mm lang en 1 mm breed. Naar de top zijn ze zeer geleidelijk versmald in een korte, bijna niet getande snavel. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem, veen en stenige plaatsen). Meestal in de kwelzone in bossen op leemgrond.

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, bronbossen, langs bosbeken, veentjes in hellingbossen en langs de Maas).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website