Fraai duizendguldenkruid

Centaurium pulchellum


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Fraai duizendguldenkruid groeit in pionierbegroeiingen op zonnige, open tot grazige plekken op natte tot vochtige, kalkhoudende, matig voedselarme tot matig voedselrijke, vaak verdichte zandgrond met schelpgruis, leem, löss, tamelijk zware kleigrond en kalkgrond. Het staat zowel op zilte als ontzilte plaatsen. De soort komt voor op deels door duinen omgeven strandvlakten, pas drooggevallen zandplaten, opgespoten zandvlakten, beweide of betreden grazige terreinen en in van de zee afgesnoerde duinvalleien. In het IJsselmeergebied staat de plant op zandstrandjes, in brak polderland aan oevers van weilandsloten, in rivierdalen langs wielen en kleiputten, en verder op natte plekken in leem- en kalkgroeven en op opengetrapte plekken op beweide krijthellingen. In Nederland is Fraai duizendguldenkruid vrij algemeen in het Deltagebied en het getijdengebied, plaatselijk vrij algemeen rond Amsterdam, in Flevoland en in het Waddengebied en zeldzaam langs het IJsselmeer. Elders in Nederland is zij zeer zeldzaam. Fraai duizendguldenkruid is kensoort voor de Kwelderzegge-associatie, een soortenrijke zoutplantengemeenschap.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - oktober

Hoogte - 0,01-0,15 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 10 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn vaak vanaf de voet gaffelvormig vertakt.

Bladeren - Er is geen wortelrozet. De bladeren zijn eirond tot langwerpig, toegespitst en hebben drie tot zeven nerven.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De donkerroze, zelden witte, 0,5-1,2 cm grote bloemen vormen samen wijd vertakte bijschermen. Soms staan ze echter alleen. De smalle, langwerpige en spitse kroonslippen zijn 2-4 mm lang. De rijpe helmknoppen zijn iets gedraaid. De bloemen gaan alleen open als de zon schijnt.

Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open tot grazige plaatsen (pioniervegetaties) op natte tot vochtige, kalkhoudende, matig voedselarme tot matig voedselrijke, vaak verdichte grond. Zowel op zilte als op ontzilte plekken (zand met schelpgruis, leem, klei en kalkgrond).

Groeiplaats - Zeeduinen (jonge duinvalleien, in de overgangszone van schorren naar duinen, groene stranden, langs plassen), opgespoten grond, karrensporen, bermen (langs onverharde wegen), akkers, afgeplagde plekken, pas drooggevallen zandplaten, zandstrandjes, waterkanten (langs brakke weilandsloten, langs afgesloten zeearmen en langs kleiputten), afgravingen (natte plekken in leem- en kalkgroeven) en grasland (opengetrapte plekken op beweide kalkhellingen).
Familie: Gentianaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website