Stippelganzenvoet

Chenopodium ficifolium


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Stippelganzenvoet staat op open, zonnige en warme, vrij droge tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende en stikstofrijke, omgewerkte en humeuze op grond (klei, leem, zand, duinzand). De eenjarige plant groeit op omgewerkte- en braakliggende grond, in akkers en bermen, op zandige-lemige oevers, op boerenerven en bij mesthopen, in tuinen en op bouwterreinen, op gronddepots, in ruigten en andere ruderale plaatsen. Ze stamt oorspronkelijk uit Midden-Europa, en heeft zich als cultuurvolger over grote delen van gematigd Europa en Azië verspreid en werd al voor 1500 in Nederland aangetroffen. De soort is in Nederland algemeen in het rivierengebied, in Zeeland, in de laagveengebieden, in het noordelijke zeekleigebied en in de Hollandse en Zeeuwse duinstreek, elders zeldzaam. Stippelganzenvoet heeft tamelijke smalle, vrij losse pluimen en van groefjes voorziene zaden maar is vooral goed herkenbaar aan de 3-lobbige, spiesvormige bladeren waarvan de middenlob als het ware uitgetrokken is en waarvan de zijranden over enige afstand evenwijdig lopen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - september

Hoogte - 0,30-0,90 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande of soms liggende stengels hebben vaak in het midden van de hoofdstengel een aantal korte, schuin omhoogstaande zijstengels. Alleen aan de top is de stengel niet bebladerd.

Bladeren - De bladeren zijn spiesvormig met aan beide kanten 1 schuin opzij wijzende zijslip. Ze zijn 3-lobbig, waarvan de middelste lob veel groter is. Het blad is min of meer melig behaard, met name aan de onderkant. De bovenste bladeren zijn meestal smaller en zonder lobben.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groenige bloemen vormen samen bloemkluwens in tamelijk smalle, vrij losse pluimen.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Zaden met groefjes (een ondiepe langwerpige indeuking). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen op vrij droge tot vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende, omgewerkte grond (klei, leem, zand, duinzand).

Groeiplaats - Omgewerkte grond, braakliggende grond, akkers, tuinen, bermen, bouwterreinen, ruderale plaatsen, gronddepots, ruigten, boerenerven en bij mesthopen.
Familie: Amaranthaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website