Ecologie & verspreiding
Gevlekte scheerling staat op zonnige en warme, meestal ± vochtige, ± voedselrijk, omgewerkte, uitgesproken stikstof- en basenrijke, vaak kalkhoudende, losse en humeuze zand-, klei- en mergelbodems. Ze staat ook op stenige plaatsen en verdraagt brakke omstandigheden. Ze groeit in heggen en struwelen, in ruigten en bermen, op rivier- en zeedijken, op braakliggende grond en ruderale plaatsen, op begraafplaatsen, bij woningen en in moestuinen. Verder ook in de zeeduinen, op rivieroevers en in aanspoelselgordels, op basaltglooiingen, langs spoorbermen en in terreininsnijdingen, langs greppels en op akkers. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is vrij algemeen in Zuid-Limburg, de duinen en het rivierengebied, zeldzaam in de Kempen en in het oosten, elders zeer zeldzaam. De plant is zeer giftig en werd door de oude Grieken gebruikt om misdadigers door middel van de gifbeker om te brengen. Medisch werd ze vroeger gebruikt bij de behandeling van kanker.
Gevlekte scheerling staat op zonnige en warme, meestal ± vochtige, ± voedselrijk, omgewerkte, uitgesproken stikstof- en basenrijke, vaak kalkhoudende, losse en humeuze zand-, klei- en mergelbodems. Ze staat ook op stenige plaatsen en verdraagt brakke omstandigheden. Ze groeit in heggen en struwelen, in ruigten en bermen, op rivier- en zeedijken, op braakliggende grond en ruderale plaatsen, op begraafplaatsen, bij woningen en in moestuinen. Verder ook in de zeeduinen, op rivieroevers en in aanspoelselgordels, op basaltglooiingen, langs spoorbermen en in terreininsnijdingen, langs greppels en op akkers. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is vrij algemeen in Zuid-Limburg, de duinen en het rivierengebied, zeldzaam in de Kempen en in het oosten, elders zeer zeldzaam. De plant is zeer giftig en werd door de oude Grieken gebruikt om misdadigers door middel van de gifbeker om te brengen. Medisch werd ze vroeger gebruikt bij de behandeling van kanker.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,60-1,80(-2,50) m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel.
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn bruinrood gevlekt, fijn gegroefd, kaal en hol. De plant is zeer giftig en ruikt onaangenaam.
Bladeren - De driehoekige bladeren zijn twee- tot viervoudig geveerd. Ze zijn vrij zacht en fijn verdeeld in langwerpige slippen. De ronde bladstelen zijn hol.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in schermen met tien tot twintig stralen. De witte kroonbladen zijn 2 mm groot. Een bloem heeft geen kelk. De omwindselbladen zijn langwerpig, teruggeslagen en naar één kant gekeerd.
Vruchten - Een splitvrucht. De bijna bolvormige vruchten zijn 2½-3½ mm lang, kantig en met gegolfde ribben. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme plaatsen op matig droge tot meestal vochtige, matig voedselrijk tot voedselrijke, omgewerkte of verstoorde, vaak kalkhoudende grond. Ook in brak milieu (zand, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Heggen, struwelen, ruigten (humeuze ruigten), bermen, rivierdijken, zeedijken, begraafplaatsen, omgewerkte grond, langs spoorwegen (spoorbermen), braakliggende grond, ruderale plaatsen, akkers, waterkanten (langs greppels, op basaltglooiingen en op aanspoelselgordels) en zeeduinen.
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,60-1,80(-2,50) m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel.
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn bruinrood gevlekt, fijn gegroefd, kaal en hol. De plant is zeer giftig en ruikt onaangenaam.
Bladeren - De driehoekige bladeren zijn twee- tot viervoudig geveerd. Ze zijn vrij zacht en fijn verdeeld in langwerpige slippen. De ronde bladstelen zijn hol.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in schermen met tien tot twintig stralen. De witte kroonbladen zijn 2 mm groot. Een bloem heeft geen kelk. De omwindselbladen zijn langwerpig, teruggeslagen en naar één kant gekeerd.
Vruchten - Een splitvrucht. De bijna bolvormige vruchten zijn 2½-3½ mm lang, kantig en met gegolfde ribben. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme plaatsen op matig droge tot meestal vochtige, matig voedselrijk tot voedselrijke, omgewerkte of verstoorde, vaak kalkhoudende grond. Ook in brak milieu (zand, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Heggen, struwelen, ruigten (humeuze ruigten), bermen, rivierdijken, zeedijken, begraafplaatsen, omgewerkte grond, langs spoorwegen (spoorbermen), braakliggende grond, ruderale plaatsen, akkers, waterkanten (langs greppels, op basaltglooiingen en op aanspoelselgordels) en zeeduinen.
Familie: Apiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: humeuze ruigten