Hazelaar

Corylus avellana


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
De Hazelaar behoort tot één van de eerste houtige gewassen die na de laatste ijstijd, zo’n 9000 jaar geleden, in onze streken is verschenen. Talrijke vondsten van verkoolde hazelnootdoppen op archeologische vindplaatsen tonen aan dat in de prehistorie hazelnoten een belangrijke onderdeel vormden in het dieet van de mens. Mogelijk hebben mensen ook een rol gespeeld bij de snelle verspreiding van deze struik, met zijn zware vruchten zonder speciale aanpassingen voor verspreiding over lange afstand. In het Middellandse Zeegbied worden hazelnoten al minstens 2000 jaar geteeld. In de loop der tijd zijn er in de notenteelt vele tientallen cultivars ontstaan. De Hazelaar groeit bij voorkeur op goed doorwortelbare, vrij voedselrijke, niet te zure zand, leem en kleibodems. Op uitgesproken droge en voedselarme zandgronden en op natte veengronden laat de soort verstek gaan. Hazelaars komen als één van de eerste bomen en struiken in blad. In de struiklaag van loofbossen met een niet te dicht bladerdek kunnen de struiken zich hierdoor goed handhaven, maar worden er weinig noten gevormd. In het volle daglicht, buiten het bos of aan bosranden, ontwikkelen zich meer vrouwelijke bloeiwijzen en is de vruchtdracht het best. De Hazelaar is een veelstammige struik. Uit de stronk groeien ieder jaar nieuwe rechtopstaande takken, die naarmate ze dikker en hoger worden steeds meer naar buiten buigen. De oude stammen sterven af, maar doordat er continu nieuwe gevormd worden kan een Hazelaarstruik zeer oud worden; beheerd als hakhout zelfs vele honderden jaren. Het hout van Hazelaars werd voor verschillende doeleinden gebruikt, o.a. voor hengels, vlechtheggen, wichelroeden, houtskool, manden, bonenstokken, vlechtwerk in wanden van vakwerkhuizen en brandhout. Het loof werd gebruikt als veevoer.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - januari - maart

Hoogte - 1,00-6,00 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Een oppervlakkig wortelstelsel.

Stengels/takken - De borstelig behaarde, jonge takken hebben geen eindknop.

Bladeren - De vijf tot twaalf cm grote, vrijwel ronde bladeren hebben een hartvormige voet en een toegespitste top. Vaak zijn ze ondiep gelobd, dubbel gezaagd en meestal zijn er minder dan acht paar zijnerven.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De bloemen verschijnen lang voordat de bladeren er zijn. De 2-8 cm lange, hangende mannelijke katjes groeien in groepjes van één  tot vier. De helmknoppen zijn geel. De vrouwelijke bloemen staan met twee  of drie  (zelden tot zes) bij elkaar. Tijdens de bloei steken alleen de rode draavormige stempels eruit.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of noot. De hazelnoten zijn bruin met een harde schaal en worden omgeven door een onregelmatig ingesneden, bekervormig omhulsel. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot matig beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, goed doorluchte, matig voedselrijke, zwak zure tot vaak kalkhoudende, minerale grond (o.a. mergel, löss, leem, lemig zand en klei).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, parkbossen en langs boswegen), bosranden, hakhout, hagen, struwelen, kapvlakten, waterkanten (beekoeverwallen) en zeeduinen (binnenduinen).
Familie: Betulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website