Ecologie & verspreiding
Oorspronkelijk is Groot streepzaad een plant van hooilanden, dijken en bermen in Zuid Limburg en het gebied van de grote rivieren. De huidige verspreiding van Groot streepzaad in Nederland is niet zo duidelijk. De soort werd (en wordt) nogal eens verward met andere streepzaden zoals Klein streepzaad, Paardenbloemstreepzaad en Borstelstreepzaad (in bermen aangevoerd met graszaad). Wellicht nog belangrijker voor de verspreiding binnen Nederland is de constante aanvoer van Groot streepzaad in bermen en gemeentelijke bloemenweiden door inzaaien. De afname die in het oorspronkelijke verspreidingsgebied werd geconstateerd is in de laatste decennia gecompenseerd door de uitzaai ten behoeve van bloemrijke bermen en hooiweiden in heel Nederland. De binnenste omwindselblaadjes van Groot streepzaad zijn aan de binnenkant behaard in tegenstelling tot die van Klein streepzaad.
Oorspronkelijk is Groot streepzaad een plant van hooilanden, dijken en bermen in Zuid Limburg en het gebied van de grote rivieren. De huidige verspreiding van Groot streepzaad in Nederland is niet zo duidelijk. De soort werd (en wordt) nogal eens verward met andere streepzaden zoals Klein streepzaad, Paardenbloemstreepzaad en Borstelstreepzaad (in bermen aangevoerd met graszaad). Wellicht nog belangrijker voor de verspreiding binnen Nederland is de constante aanvoer van Groot streepzaad in bermen en gemeentelijke bloemenweiden door inzaaien. De afname die in het oorspronkelijke verspreidingsgebied werd geconstateerd is in de laatste decennia gecompenseerd door de uitzaai ten behoeve van bloemrijke bermen en hooiweiden in heel Nederland. De binnenste omwindselblaadjes van Groot streepzaad zijn aan de binnenkant behaard in tegenstelling tot die van Klein streepzaad.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,40-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een korte penwortel. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.
Stengels/takken - De stengels zijn in de bovenste helft vertakt. Ze zijn kaal of verspreid borstelig behaard en vaak iets paarsrood.
Bladeren - De onderste bladeren vormen een rozet. De andere bladeren staan verspreid. Ze zijn langwerpig en bochtig getand tot veerdelig. De onderste bladeren zijn in de bladsteel versmald, de bovenste hebben geen steel. De middennerf is vaak paarsrood, vooral naar de voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 2-3½ cm grote bloemhoofdjes staan met vele bij elkaar in losse, schermvormige pluimen. Het omwindsel is behaard, 0,8-1,3 cm lang en lijnvormig tot langwerpig (klokvormig) met gelige of zwarte klierborstels.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn geelbruin, glad, niet gesnaveld, hebben tien tot twintig ribben, en zijn 4-7½ mm lang. Ze dragen wit vruchtpluis. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke, humeuze grond (vooral op zandige klei, verder op leem en rivierklei).
Groeiplaats - Grasland (hooiland en matig bemest grasland), dijken, bermen, langs holle wegen, bosranden, zeeduinen, omgewerkte grond en licht ruderale plaatsen.
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,40-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een korte penwortel. Worteldiepte tot meer dan 1 meter.
Stengels/takken - De stengels zijn in de bovenste helft vertakt. Ze zijn kaal of verspreid borstelig behaard en vaak iets paarsrood.
Bladeren - De onderste bladeren vormen een rozet. De andere bladeren staan verspreid. Ze zijn langwerpig en bochtig getand tot veerdelig. De onderste bladeren zijn in de bladsteel versmald, de bovenste hebben geen steel. De middennerf is vaak paarsrood, vooral naar de voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 2-3½ cm grote bloemhoofdjes staan met vele bij elkaar in losse, schermvormige pluimen. Het omwindsel is behaard, 0,8-1,3 cm lang en lijnvormig tot langwerpig (klokvormig) met gelige of zwarte klierborstels.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn geelbruin, glad, niet gesnaveld, hebben tien tot twintig ribben, en zijn 4-7½ mm lang. Ze dragen wit vruchtpluis. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke, humeuze grond (vooral op zandige klei, verder op leem en rivierklei).
Groeiplaats - Grasland (hooiland en matig bemest grasland), dijken, bermen, langs holle wegen, bosranden, zeeduinen, omgewerkte grond en licht ruderale plaatsen.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden