Besanjelier

Silene baccifera


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Het areaal van Besanjelier omvat West, Midden-, en Zuid-Europa en de gematigde delen van Azië. De Nederlandse groeiplaatsen liggen aan de uiterste noordwestgrens van het areaal. In Nederland is zij zeldzaam langs Rijn, Waal en IJssel, alwaar zij zowel binnen- als buitendijks kan voorkomen. Besanjelier heeft een voorkeur voor vochthoudende, voedselrijke, basische bodems. Zij groeit in heggen en in bosranden of open plekken van ooibossen. Op enkele plekken groeit zij als epifyt in knotwilgen. De stengels van Besanjelier kunnen tot 2 meter lang worden. Aangezien de plant geen ranken of hechtwortels vormt is zij aangewezen op de steun van naburige planten. Besanjelier is dan ook meestal te vinden in ruige zoomvegetaties. De planten kunnen slecht tegen begrazing; bij intensieve beweiding (of bij regelmatig afmaaien) verdwijnen de groeiplaatsen.
Onder gunstige omstandigheden kunnen door vegetatieve vermeerdering omvangrijke groeiplaatsen ontstaan, zoals bijvoorbeeld onder aan de Grebbeberg. Besanjelier vormt bessen, maar deze bevatten geen vruchtvlees en zijn dan ook weinig in trek bij vogels en blijven lang aan de plant hangen. De groeiplaatsen in knotwilgen duiden er op dat vogels mogelijk toch een rol kunnen spelen bij de verspreiding. In de herfst fragmenteren de afgestorven stengels doordat ze ter hoogte van de knopen breken. Losgeraakte stengelfragmenten met aanhangende bessen kunnen door de wind verspreid worden. De talrijke planten die in wilgenstruwelen langs de Boven-Rijn in Duitsland ter hoogte van de hoogwater-aanspoelselgordel worden aangetroffen duiden er op dat zaden ook door stromend water verspreid kunnen worden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De sterk vertakte, slappe, broze stengels zijn kort behaard. Voor de bloei zijn ze nog kort en staan ze rechtop, later worden ze lang en slap en klimmen of steunen op andere planten (de bloeiende plant kan niet op eigen benen staan).

Bladeren - De kort gesteelde, eironde tot langwerpige, spitse bladen zijn kort behaard en niet getand.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De okselstandige, alleenstaande, gesteelde, groengele tot groenwitte, 1,6-2 cm lange bloemen vormen samen een hangende, losse en bebladerde bloeiwijze (losse bijschermen). De vijf, naar buiten gekromde kroonbladen zijn diep ingesneden (tweespletig). De kelk is klok-buikvormig en vijftandig.

Vruchten - Een bes. Een zwarte, bolvormige vrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselrijke grond (rivierklei en zavel).

Groeiplaats - Heggen, struwelen, natte ruigten, in knotwilgen en bossen (lichte loofbossen).
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: natte ruigten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website