Kleine kaardenbol

Dipsacus pilosus


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Kleine kaardebol groeit op half tot licht beschaduwde, min of meer open plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, kalkhoudende, humeuze bodem, zoals leem en stenige plaatsen. Zij staat op open plekken in loofbossen, beek- en rivierbegeleidende bossen en populieraanplantingen, bosranden, struwelen, kapvlakten, waterkanten langs beken, kalkgroeven, steile hellingen en langs spoorwegen. De soort bereikte enkele tientallen jaren geleden in Zuid-Limburg nog zijn noordgrens, maar heeft zich sindsdien uitgebreid. Tegenwoordig is zij in Nederland vrij zeldzaam. Zij komt zij voornamelijk in Zuid-Limburg, het zuidoostelijke grensgebied en het rivierengebied voor. Elders is zij adventief. Kleine kaardebol is kensoort van de Klasse van de nitrofiele zomen. Zij kan verward worden met Dipsacus strigosus. De belangrijkste onderscheidende kenmerken zijn de grootte van het bloemhoofdje (tot 2,5 cm bij Kleine kaardebol) en de kleur van de helmknopjes (zwartviolet bij Kleine kaardebol). Mogelijk bevinden zich onder waarnemingen van Kleine kaardebol waarnemingen van Dipsacus strigosus.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn bezet met stugge, stekende borstelharen en vaak zijn ze wat bossig vertakt.

Bladeren - De rozetbladeren hebben een lange steel. Ze zijn eirond, staan schuin omhoog gericht, zijn behaard en hebben een gave rand. De stengelbladeren zijn gesteeld en aan de voet niet vergroeid. Wel hebben ze daar vaak 2 oortjes. De onderste stengelbladeren zijn eirond of elliptisch en niet gedeeld. De bovenste zijn 3-delig met grote eindslip en kleine zijslippen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemhoofdjes zijn bolvormig, geelwit of roomwit en 1½-2½ cm. Voor de bloei knikken de bloemen. De schutbladen en stroschubben zijn ongeveer even lang als de bloemen. De helmknoppen zijn paars.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Half beschaduwde tot licht beschaduwde, min of meer open plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, kalkhoudende, humeuze grond (leem en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bossen (open plekken in loofbossen, beek- of rivierbeleidende bossen en populierenaanplantingen), bosranden, struwelen, kapvlakten, waterkanten (langs beken), langs spoorwegen, afgravingen (kalkgroeven) en steile hellingen.
Groep: S
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: kapvlakten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website