Naaldwaterbies

Eleocharis acicularis


© Jelle Hofstra

Ecologie & verspreiding
Naaldwaterbies staat in open en zonnige, zelden licht beschaduwd, ondiep, soms wat dieper, voedselarm tot matig voedselrijk, basen- en ± stikstofarm, meestal zwak zuur water met een weinig organische bodem van zand, leem, veen, rivier- en zure klei. Ze groeit in moerassen, aan waterkanten en in stromende of stilstaande wateren, vooral op plaatsen waar voedselrijk water in contact komt met voedselarm water (of bij situaties waar het juist andersom is). Nederland ligt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is vrij algemeen in het noordoosten, Noord-Brabant en Noord-Limburg, zeldzaam in het midden en oosten en ontbreekt vrijwel in het Noordelijke zeeklei- en rivierengebied, in Flevoland en Zuid-Limburg. Het taxon is goed herkenbaar aan haar dunne, vierkante stengels (ondergedoken en vrijwel nooit bloeiende exemplaren hebben ronde stengels!) en de kleine, lichtbruine en spoelvormige zaden hebben 12 lengteribben en zijn fijn dwars gerimpeld.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - herfst

Hoogte - 0,02-0,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Naaldwaterbies heeft kruipende, zeer dunne en sterk vertakte wortelstokken.

Stengels/takken - De draaddunne stengels zijn hoogstens een ½ mm dik. Ze zijn vierkantig of zelden driekantig. Naaldwaterbies vormt grote matten.

Bladeren - De onderste vliezige bladscheden zijn vaak paarsrood.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De aren zijn sigaarvormig, 2 tot 5 mm lang en 2 mm breed. Ze bevatten hoogstens 15 bloemen. Meestal zijn het er tussen de 4 en 11. De stijl heeft 3 stempels. Het onderste kafje (soms zonder bloem) omvat de aarspil helemaal maar is even groot als de andere kafjes. De kafjes zijn bruin en wit gerand.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De lichtbruine zaden zijn spoelvormig, hebben 12 lengteribben, zijn fijn dwars gerimpeld, bijna rond en ongeveer 1 mm lang. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige, zelden licht beschaduwde, open plaatsen in ondiep, soms wat dieper, voedselarm tot matig voedselrijk, meestal zwak zuur water met een weinig organische bodem (zand, leem, veen, rivierklei en zure klei).

Groeiplaats - Moerassen, waterkanten en water (kavelsloten, tichelgaten, heidevennen met binnendringend voedselrijker water, voedselarme plassen waar een beek door stroomt, kanaaloevers die voedselarme zandruggen doorsnijden, laagten in heide, afgravingen (zandputten, leemputten en kleiputten), visvijvers, kale luwe plekken aan rivieroevers, grindgaten en andere waterkanten, o.a. van kanaaltjes en poelen).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website