Lancetbladige basterdwederik

Epilobium lanceolatum


© Theo Muusse

Ecologie & verspreiding
Lancetbladige bastaardwederik staat op, open zonnige tot beschaduwde, vochtige tot droge, voedselrijke, stikstofarme, zwak zure löss en stenige plaatsen. Ze wordt aangetroffen in zowel lichte bossen, kapvlakten, in beschaduwde bermen en holle wegen als op omgewerkte grond van akkers kwekerijen en tuinen. Verder wordt ze waargenomen op allerlei stenige standplaatsen zoals muren, puin- en steenhellingen, spoorwegemplacementen en mijnsteenbergen. Van deze zuidelijk soort reikt het areaal noordelijk tot in Nederland en Zuidwest Engeland. Het bolwerk van deze bastaardwederik ligt in Zuid-Limburg en ze werd vroeger ook gevonden bij Nijmegen, Venlo, Rozenburg en op Urk. Ze kwam vroeger vooral voor in holle wegen maar is daar nagenoeg verdwenen door eutrofiëring en het storten van vuilnis. Ze wordt nu gevonden op mijnsteenbergen, muren en spoorwegemplacementen. Vegetatief is de combinatie van het ontbreken van verheven lijnen op de stengel met de “lang”-gesteelde, symmetrisch gevormde elliptische bladeren uniek.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - augustus

Hoogte - 0,10-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een wortelstok.

Stengels/takken - De ronde stengels zijn grijsgroen en vaak sterk rood aangelopen. Verder zijn ze weinig behaard en hebben geen lijsten.

Bladeren - De plant overwintert met bladrozetten. De onderste bladeren staan vaak kruisgewijs tegenover elkaar. De andere bladeren staan verspreid. Ze zijn langwerpig en aan de rand verwijderd getand, maar aan de voet zitten geen tandjes. Ze zijn wigvormig versmald in een korte bladsteel van ongeveer een ½ cm lengte.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een ijle tros. De kroonbladen zijn vrij klein, 5 tot 8½ mm lang. Eerst zijn ze wit, later worden ze rozerood. De stempel heeft 4 ondiep gespleten lobben.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, open plaatsen op vochtige tot vaak droge, voedselrijke, zwak zure grond (stenige plaatsen en löss).

Groeiplaats - Bossen (lichte loofbossen), kapvlakten, beschaduwde bermen, langs holle wegen, omgewerkte grond, akkers, tuinen, muren, op leisteen van dalwanden langs rivieren, mijnsteenbergen, puin, langs spoorwegen (spoorbermen), kwekerijen en steenhellingen.
Familie: Onagraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kapvlakten
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website