Breed wollegras

Eriophorum latifolium


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Breed wollegras is een kieskeurige plant wat betreft de waterhuishouding. De soort wordt alleen aangetroffen op natte plaatsen die s’ zomers vochtig blijven. Daarnaast moet de bodem voedselarm zijn en gevoed worden door basenrijk grondwater. In Nederland zijn dat vooral grondwatergevoede blauwgraslanden in beekdalen maar in het buitenland wordt de soort ook in kalkmoerassen aangetroffen. Tegenwoordig behoort Breed wollegras tot de meest bedreigde soorten van de Nederlandse flora. Ze is nooit algemeen geweest in Nederland en de grootschalige hydrologische ingrepen ten behoeve van de landbouw hebben het aantal standplaatsen zeer sterk verminderd. De soort staat dan ook als ernstig bedreigd op de Rode lijst. Dat Breed wollegras ook weer kan verschijnen bewijst een natuurgebied in Vlaanderen. Dit natuurgebied wordt gevoed door basenrijke kwel uit een kanaal. Wellicht biedt zulke “kanaalkwel” ook kansen voor deze soort in Nederland.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,30-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De plant heeft geen wortelstokken. Worteldiepte 20 tot 100 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn stomp driekantig. De onderste scheden zijn vaak bruinzwart. De plant vormt dichte pollen.

Bladeren - De bladeren zijn zwakker gootvormig dan die van andere Wollegrassoorten. Ze zijn bijna vlak. De onderste zijn bijna één cm breed. Ze gaan plotseling over in een smaller, driekantig topdeel. De bladrand is aan de voet ruw door terugwijzende stekeltjes.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Er zijn vier tot twaalf aren op ruwe stelen of soms vrijwel zonder steel. De gesteelde aren buigen enigszins over. De langste aarsteel is vaak vertakt en wordt tot zes cm lang. De aren zijn kleiner dan die van Veenpluis, tot 1  cm. Ze bevatten tot dertig bloemen. De helmknoppen worden tot 2  mm lang. De kafjes hebben één nerf.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten dragen witte haren, die tot 2½ cm lang worden. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen op natte, voedselarme, zwak zure, ijzerrijke grond (humeuze tot venige grond, laagveen en leem).

Groeiplaats - Grasland (hooiland en blauwgrasland) en moerassen (bronmoerassen en kalkmoerassen).
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkmoerassen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website