Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - oktober
Hoogte - 0,04-0,85 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn meestal vertakt en verhouten min of meer aan de voet.
Bladeren - De bladen zijn bleekgroen tot grauwgroen en vaak paars aangelopen. Ze zijn langwerpig-eirond tot lijnvormig. Ze hebben een spitse tot stompe top en aan beide kanten zitten 1 tot 5 vlakke tanden.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen lange eenzijdige en vrij dichte trossen. De kroon is rood of zelden wit, viltig behaard en 0,8 tot 1,2 cm lang. De bovenlip is helmachtig gewelfd en de onderlip is korter en heeft 3 lobben. De meeldraden steken onder de gestrekte bovenlip uit en hebben niet behaarde helmknoppen. De kelk heeft smal driehoekige, spitse slippen, die meestal korter zijn dan de kelkbuis.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn lichtbruin en 2 tot 2½ mm lang. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open, grazige plaatsen op matig voedselrijke, vochtige tot natte, al of niet zilte, verstoorde grond (zand, leem, zavel, klei en mergel, zelden op veen). Vroege ogentroost: Zonnige, open, grazige plaatsen op natte, brakke grond. Rode ogentroost is een halfparasiet, die woekert op de wortels van grassen en cypergrassen. De wortels van de plant onttrekken water en zouten aan de wortels van andere planten, maar de plant is zelf in staat tot fotosynthese.
Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien), grasland (zilt grasland, weiland en hooiland, met name iets brak polderboezemgrasland), aan de bovenrand van kwelders (schorren), waterkanten (langs weilandsloten en verse greppels), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), opgespoten grond, braakliggende grond, zandige ruggen in uiterwaarden, bermen, langs fietspaden, afgravingen (leem- en kalkgroeven en op klei in grindgaten), mijnsteenbergen, stortplaatsen afgedekt met een dunne leemlaag, omgewerkte grond en akkers (akkerranden en graanakkers).
Bloeitijd - juli - oktober
Hoogte - 0,04-0,85 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn meestal vertakt en verhouten min of meer aan de voet.
Bladeren - De bladen zijn bleekgroen tot grauwgroen en vaak paars aangelopen. Ze zijn langwerpig-eirond tot lijnvormig. Ze hebben een spitse tot stompe top en aan beide kanten zitten 1 tot 5 vlakke tanden.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen lange eenzijdige en vrij dichte trossen. De kroon is rood of zelden wit, viltig behaard en 0,8 tot 1,2 cm lang. De bovenlip is helmachtig gewelfd en de onderlip is korter en heeft 3 lobben. De meeldraden steken onder de gestrekte bovenlip uit en hebben niet behaarde helmknoppen. De kelk heeft smal driehoekige, spitse slippen, die meestal korter zijn dan de kelkbuis.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn lichtbruin en 2 tot 2½ mm lang. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open, grazige plaatsen op matig voedselrijke, vochtige tot natte, al of niet zilte, verstoorde grond (zand, leem, zavel, klei en mergel, zelden op veen). Vroege ogentroost: Zonnige, open, grazige plaatsen op natte, brakke grond. Rode ogentroost is een halfparasiet, die woekert op de wortels van grassen en cypergrassen. De wortels van de plant onttrekken water en zouten aan de wortels van andere planten, maar de plant is zelf in staat tot fotosynthese.
Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien), grasland (zilt grasland, weiland en hooiland, met name iets brak polderboezemgrasland), aan de bovenrand van kwelders (schorren), waterkanten (langs weilandsloten en verse greppels), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), opgespoten grond, braakliggende grond, zandige ruggen in uiterwaarden, bermen, langs fietspaden, afgravingen (leem- en kalkgroeven en op klei in grindgaten), mijnsteenbergen, stortplaatsen afgedekt met een dunne leemlaag, omgewerkte grond en akkers (akkerranden en graanakkers).
Familie: Orobanchaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Gevoelig
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus