Moerasspirea

Filipendula ulmaria


© Niels Jeurink

Ecologie & verspreiding
Moerasspirea is een algemene en stabiele soort die voorkomt in heel Nederland, maar zeldzaam is in Zeeland, het noordelijk zeekleigebied, Flevoland en op de Waddeneilanden en Veluwe. De soort groeit in vochtige, voedselrijke biotopen zoals slootkanten, hooilanden, lichte loofbossen, ruigten, graslanden en rietvelden. Moerasspirea is een soort van redelijk stikstofrijke milieus, maar verdwijnt bij een sterke toevoer van fosfaat en groeit ook niet in zoute milieus. Bij kneuzing van de bladen komt een geur vrij die doet denken aan pleisters. De witte bloemtrossen hebben een aangename geur en werden van oudsher gebruikt als luchtverfrisser in bijvoorbeeld huizen en kerken. Deze zoete geur kan worden ingezet tegen muggen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een kruipende, sterk vertakte, draadvormige en niet verdikte wortelstok. Worteldiepte tot 1 meter.

Stengels/takken - De forse, vaak roodbruine stengels zijn niet of alleen bovenaan vertakt.

Bladeren - De tot 60 cm lange bladeren zijn afgebroken geveerd met een groot 3 tot 5-delig topblaadje en 2 tot 5 paar, eironde tot langwerpige, meer dan 2 cm grote zijblaadjes. De deelblaadjes en schutblaadjes zijn ongelijk gezaagd en van onderen vaak witviltig. Grote steunblaadjes.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een rijkbloemige, brede tuil. De geurende, witte bloemen zijn 5 of soms 6-tallig. De kroonbladen zijn 2 tot 5 mm. De stampers zijn bovenstandig.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De 2 mm grote, kale, schroefvormige vruchten zijn om elkaar gedraaid. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, weinig of niet-bemeste, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem, zand, löss, rivier- en beekklei, zavel en laagveen, maar niet op zeeklei).

Groeiplaats - Waterkanten, moerassen, grasland (hooiland, boezemlandjes en nat, licht bemst grasland), bermen, ruigten, langs spoorwegen (spoorweggreppels), zeeduinen, afgravingen, dijken, bossen (lichte plekken in natte loofbossen), kapvlakten en uiterwaarden.
Familie: Rosaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website