Ecologie & verspreiding
Bosgeelster is een bolgewas met een voorkeur voor beschaduwde, voedselrijke, matig vochthoudende, ’s zomers uitdrogende zandgrond. Bosgeelster plant zich voort door middel van bollen en, als enige van onze inheemse Geelsterren, tevens via zaad. In Nederland is Bosgeelster zeldzaam en vrijwel beperkt tot het noordoosten en oosten van het land. De kern van de Nederlandse verspreiding ligt op de Hondsrug waar ze vooral voorkomt op grazige plaatsen onder bomen in de oudste delen van de bebouwde kom. Een opmerkelijk verschil met de standplaatsen in het zuidoosten van Nederland waar deze soort hoofdzakelijk in en langs beekdalbossen groeit. Door de vlakke matte grijsgroene, tot één cm brede, grondbladeren is Bosgeelster in bloei goed te onderscheiden van alle andere Geelsterren. Niet bloeiende, jonge planten hebben echter draadvormige grondbladeren die kunnen worden verwisseld met grondbladeren van andere geelsterren en, vooral in de bebouwde kom, tevens met zaailingen van Blauwe druifjes en Vogelmelk.
Bosgeelster is een bolgewas met een voorkeur voor beschaduwde, voedselrijke, matig vochthoudende, ’s zomers uitdrogende zandgrond. Bosgeelster plant zich voort door middel van bollen en, als enige van onze inheemse Geelsterren, tevens via zaad. In Nederland is Bosgeelster zeldzaam en vrijwel beperkt tot het noordoosten en oosten van het land. De kern van de Nederlandse verspreiding ligt op de Hondsrug waar ze vooral voorkomt op grazige plaatsen onder bomen in de oudste delen van de bebouwde kom. Een opmerkelijk verschil met de standplaatsen in het zuidoosten van Nederland waar deze soort hoofdzakelijk in en langs beekdalbossen groeit. Door de vlakke matte grijsgroene, tot één cm brede, grondbladeren is Bosgeelster in bloei goed te onderscheiden van alle andere Geelsterren. Niet bloeiende, jonge planten hebben echter draadvormige grondbladeren die kunnen worden verwisseld met grondbladeren van andere geelsterren en, vooral in de bebouwde kom, tevens met zaailingen van Blauwe druifjes en Vogelmelk.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - maart - mei
Hoogte - 0,10-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een ronde, toegespitste bol.
Stengels/takken - De stengels zijn kaal.
Bladeren - De alleenstaande, grondstandige bladeren zijn langwerpig tot lijnvormig, vlak en 0,5-1,2 cm breed. Meestal zijn ze geelgroen. De twee langwerpige stengelbladen zijn bijna tegenoverstaand. Ze hebben een behaarde rand en soms broedbolletjes in de oksels.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen staan schermvormig met twee tot tien bij elkaar. Ze zijn 1½-2½ cm en stervormig. De bloemdekbladen hebben een afgeronde top. Bij het uitbloeien rollen ze achterover en zijn dan dofgroen.
Vruchten - Een doosvrucht. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt door mieren verspreid. Broedbolletjes kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Licht beschaduwde of zonnige plaatsen op vrij droge tot vrij vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot vrij kalkrijke zandgrond. Ook op regelmatig kortstondig overstroomde plekken.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, vrij droge, voedselrijke bossen en parkbossen), struwelen, beschaduwde bermen, boomgaarden, waterkanten (oeverwallen in beekbegeleidende loofbossen), bronhellingen, grasland, grasveldjes in oudere delen van dorpen en perken.
Bloeitijd - maart - mei
Hoogte - 0,10-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een ronde, toegespitste bol.
Stengels/takken - De stengels zijn kaal.
Bladeren - De alleenstaande, grondstandige bladeren zijn langwerpig tot lijnvormig, vlak en 0,5-1,2 cm breed. Meestal zijn ze geelgroen. De twee langwerpige stengelbladen zijn bijna tegenoverstaand. Ze hebben een behaarde rand en soms broedbolletjes in de oksels.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen staan schermvormig met twee tot tien bij elkaar. Ze zijn 1½-2½ cm en stervormig. De bloemdekbladen hebben een afgeronde top. Bij het uitbloeien rollen ze achterover en zijn dan dofgroen.
Vruchten - Een doosvrucht. Het zaad heeft een mierenbroodje en wordt door mieren verspreid. Broedbolletjes kunnen uitgroeien tot een nieuwe plant. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Licht beschaduwde of zonnige plaatsen op vrij droge tot vrij vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak zure tot vrij kalkrijke zandgrond. Ook op regelmatig kortstondig overstroomde plekken.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, vrij droge, voedselrijke bossen en parkbossen), struwelen, beschaduwde bermen, boomgaarden, waterkanten (oeverwallen in beekbegeleidende loofbossen), bronhellingen, grasland, grasveldjes in oudere delen van dorpen en perken.
Familie: Liliaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen