Ecologie & verspreiding
Kleine ooievaarsbek staat op een open, zonnige of soms half beschaduwde, stikstofrijke en doorlatende, kalkarme, matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak bemeste en omgewerkte bodem, bestaande uit zand, leem, zavel en klei en verder op stenige plaatsen. Ze groeit in akkers en akkerranden, in grasvelden en droge weilanden, in de zeeduinen en op rivierzand, in voedselrijke ruigten, in boomspiegels en op onbetreden plaatsen tussen straatstenen, op braakliggende grond, dijken, heggen en ruderale plaatsen, langs muren, spoordijken en in bermen en plantsoenen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is zeer algemeen in ons land, maar is zeldzamer in het noorden. Binnen de Nederlandse groep van eenjarige Geraniumsoorten is Kleine ooievaarsbek goed te herkennen. De stempels zijn gelig aan de binnenkant en ze is in allerlei stadia te herkennen aan de dichte, zeer korte en recht afstaande beharing waartussen hogerop een toenemend aantal knopklieren zitten.
Kleine ooievaarsbek staat op een open, zonnige of soms half beschaduwde, stikstofrijke en doorlatende, kalkarme, matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak bemeste en omgewerkte bodem, bestaande uit zand, leem, zavel en klei en verder op stenige plaatsen. Ze groeit in akkers en akkerranden, in grasvelden en droge weilanden, in de zeeduinen en op rivierzand, in voedselrijke ruigten, in boomspiegels en op onbetreden plaatsen tussen straatstenen, op braakliggende grond, dijken, heggen en ruderale plaatsen, langs muren, spoordijken en in bermen en plantsoenen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is zeer algemeen in ons land, maar is zeldzamer in het noorden. Binnen de Nederlandse groep van eenjarige Geraniumsoorten is Kleine ooievaarsbek goed te herkennen. De stempels zijn gelig aan de binnenkant en ze is in allerlei stadia te herkennen aan de dichte, zeer korte en recht afstaande beharing waartussen hogerop een toenemend aantal knopklieren zitten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - herfst
Hoogte - 0,05-0,40 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn bedekt met korte (0,1-0,3 mm) haren en naar boven toe ook een toenemend aantal zeer kleine knopklierhaartjes. Vaak groeien de planten breed uit.
Bladeren - De bladeren zijn meestal wat dieper gedeeld dan die van Zachte ooievaarsbek. Onderaan de bloeistengels staan de bladeren tegenover elkaar, maar bovenaan staan ze verspreid.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De kroonbladen zijn bleek blauwpaars of heel soms paarsrood. Ze zijn 2-5 mm en met een vrij diepe topinsnijding. De stempels zijn van binnen gelig. Meestal zijn er drie tot vijf meeldraden, vaak zonder helmknoppen.
Vruchten - Een kluisvrucht. De deelvruchten zijn dicht behaard. De zaden zijn glad. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige of soms half beschaduwde, open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak bemeste en omgewerkte grond (zand, leem, zavel, klei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Omgewerkte grond, akkers (akkers en akkerranden), grasland (grasvelden en droog weiland), plantsoenen, zeeduinen, boomspiegels, braakliggende grond, ruderale plaatsen, ruigten (voedselrijke ruigten), onbelopen plaatsen tussen straatstenen, dijken, heggen, langs muren, bermen (omgewerkte en open plekken) en langs spoorwegen (spoordijken).
Bloeitijd - mei - herfst
Hoogte - 0,05-0,40 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn bedekt met korte (0,1-0,3 mm) haren en naar boven toe ook een toenemend aantal zeer kleine knopklierhaartjes. Vaak groeien de planten breed uit.
Bladeren - De bladeren zijn meestal wat dieper gedeeld dan die van Zachte ooievaarsbek. Onderaan de bloeistengels staan de bladeren tegenover elkaar, maar bovenaan staan ze verspreid.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De kroonbladen zijn bleek blauwpaars of heel soms paarsrood. Ze zijn 2-5 mm en met een vrij diepe topinsnijding. De stempels zijn van binnen gelig. Meestal zijn er drie tot vijf meeldraden, vaak zonder helmknoppen.
Vruchten - Een kluisvrucht. De deelvruchten zijn dicht behaard. De zaden zijn glad. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige of soms half beschaduwde, open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak bemeste en omgewerkte grond (zand, leem, zavel, klei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Omgewerkte grond, akkers (akkers en akkerranden), grasland (grasvelden en droog weiland), plantsoenen, zeeduinen, boomspiegels, braakliggende grond, ruderale plaatsen, ruigten (voedselrijke ruigten), onbelopen plaatsen tussen straatstenen, dijken, heggen, langs muren, bermen (omgewerkte en open plekken) en langs spoorwegen (spoordijken).
Familie: Geraniaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten