Ecologie & verspreiding
Hop staat op zonnige tot half beschaduwde, vochtige tot vrij natte, voedsel- uitgesproken stikstofrijke, basenrijke, zwak zure tot zwak basische, humeuze grond die kan bestaan uit lemig zand, leem, klei en soms ook veen. Deze overblijvende liaan kan vrij langdurige overstromingen verdragen en staat vaak ook op stenige plaatsen. Ze groeit in allerlei bostypen, in bosranden en heggen, in struwelen en hakhout, in boswallen en plantsoenen, in de zeeduinen en op kapvlakten. Verder op oevers van en steenglooiingen bij de grote rivieren, langs spoorbermen en tegen muren. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De tweehuizige soort is algemeen in ons land maar zeldzaam in het Waddengebied, in de noordelijke kleigebieden en in Flevoland. Hopbellen worden al sinds de 9e eeuw gebruikt om bier te kruiden. De bittere geurstof uit de hopbellen is kalmerend en maagversterkend. Vroeger werd Hop aangewend tegen zeer uiteenlopende kwalen en de jonge scheuten werden gegeten.
Hop staat op zonnige tot half beschaduwde, vochtige tot vrij natte, voedsel- uitgesproken stikstofrijke, basenrijke, zwak zure tot zwak basische, humeuze grond die kan bestaan uit lemig zand, leem, klei en soms ook veen. Deze overblijvende liaan kan vrij langdurige overstromingen verdragen en staat vaak ook op stenige plaatsen. Ze groeit in allerlei bostypen, in bosranden en heggen, in struwelen en hakhout, in boswallen en plantsoenen, in de zeeduinen en op kapvlakten. Verder op oevers van en steenglooiingen bij de grote rivieren, langs spoorbermen en tegen muren. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De tweehuizige soort is algemeen in ons land maar zeldzaam in het Waddengebied, in de noordelijke kleigebieden en in Flevoland. Hopbellen worden al sinds de 9e eeuw gebruikt om bier te kruiden. De bittere geurstof uit de hopbellen is kalmerend en maagversterkend. Vroeger werd Hop aangewend tegen zeer uiteenlopende kwalen en de jonge scheuten werden gegeten.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 2,00-4,50 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels - Met uitlopers.
Stengels/takken - De 's winters afstervende stengels worden tot 6 meter lang. Ze zijn vierkantig, door knobbeltjes ruw en rechts windend (met de klok mee).
Bladeren - De tegenoverstaande bladeren zijn handvormig, drie- tot vijflobbig, onder de bloeiwijze ongedeeld, grof getand-gezaagd, gesteeld, aan de voet hartvormig en van boven ruw.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De lichtgroene, 4-5 mm grote mnnelijke bloemen vormen pluimen. Ze hebben vijf bloembladen en vijf meeldraden. De vrouwelijke bloemen zijn eveneens lichtgroen. Dit zijn bolletjes (rondachtige vruchtkegels van 2½-3 cm) met elkaar overlappende schutbladen.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De tot 3 cm grote, groene hopbellen zijn eivormig. De zaden zijn 3 mm. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselrijke, stikstofrijke, humeuze grond (lemig zand, leem, klei stenige plaatsen en soms op venige grond). Deze liaan kan vrij langdurige overstromingen vedrdragen.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, rivier- en beekbegeleidende bossen en moerasbossen), bosranden, heggen, struwelen, hakhout, boomwallen, tegen hekwerken, soms op muren klimmend, plantsoenen, langs spoorwegen (spoorbermen), zeeduinen en waterkanten (op steenglooiingen langs de grote rivieren).
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 2,00-4,50 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels - Met uitlopers.
Stengels/takken - De 's winters afstervende stengels worden tot 6 meter lang. Ze zijn vierkantig, door knobbeltjes ruw en rechts windend (met de klok mee).
Bladeren - De tegenoverstaande bladeren zijn handvormig, drie- tot vijflobbig, onder de bloeiwijze ongedeeld, grof getand-gezaagd, gesteeld, aan de voet hartvormig en van boven ruw.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De lichtgroene, 4-5 mm grote mnnelijke bloemen vormen pluimen. Ze hebben vijf bloembladen en vijf meeldraden. De vrouwelijke bloemen zijn eveneens lichtgroen. Dit zijn bolletjes (rondachtige vruchtkegels van 2½-3 cm) met elkaar overlappende schutbladen.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De tot 3 cm grote, groene hopbellen zijn eivormig. De zaden zijn 3 mm. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselrijke, stikstofrijke, humeuze grond (lemig zand, leem, klei stenige plaatsen en soms op venige grond). Deze liaan kan vrij langdurige overstromingen vedrdragen.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, rivier- en beekbegeleidende bossen en moerasbossen), bosranden, heggen, struwelen, hakhout, boomwallen, tegen hekwerken, soms op muren klimmend, plantsoenen, langs spoorwegen (spoorbermen), zeeduinen en waterkanten (op steenglooiingen langs de grote rivieren).
Familie: Cannabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: struwelen