Ecologie & verspreiding
Canadees hertshooi geeft de voorkeur staat open, zonnige, ’s winters vaak ondiep onder water staande, voedselarme, zure, venige of lemige zandgrond. Ze groeit langs heidevennen, in vochtige karrensporen en langs zandpaden. Ze behoort tot een sectie binnen het geslacht met een Noord-Amerikaanse verspreiding en is thuis in de koel-gematigde streken in het oostelijke deel daarvan. De plant is in Europa alleen vertegenwoordigt in Ierland en Nederland, hoe de oversteek naar Europa verlopen is blijft onduidelijk, transport met zwervende watervogels wordt gesuggereerd. De pionier is ingeburgerd tussen 1900 en 1924, na een ware explosie in de jaren 30 van die eeuw is de soort weer sterk afgenomen door de ontginning van natte heidevelden en het asfalteren van zandpaden en karrensporen. Dit Hertshooi is zeer zelden in Twente. De zaden worden makkelijk verspreid en vermoedelijk door menselijke activiteit is de plant weer op een aantal plaatsen terecht gekomen. De soort staat tegenwoordig vooral in afzandingen en langs zandwegen en paden.
Canadees hertshooi geeft de voorkeur staat open, zonnige, ’s winters vaak ondiep onder water staande, voedselarme, zure, venige of lemige zandgrond. Ze groeit langs heidevennen, in vochtige karrensporen en langs zandpaden. Ze behoort tot een sectie binnen het geslacht met een Noord-Amerikaanse verspreiding en is thuis in de koel-gematigde streken in het oostelijke deel daarvan. De plant is in Europa alleen vertegenwoordigt in Ierland en Nederland, hoe de oversteek naar Europa verlopen is blijft onduidelijk, transport met zwervende watervogels wordt gesuggereerd. De pionier is ingeburgerd tussen 1900 en 1924, na een ware explosie in de jaren 30 van die eeuw is de soort weer sterk afgenomen door de ontginning van natte heidevelden en het asfalteren van zandpaden en karrensporen. Dit Hertshooi is zeer zelden in Twente. De zaden worden makkelijk verspreid en vermoedelijk door menselijke activiteit is de plant weer op een aantal plaatsen terecht gekomen. De soort staat tegenwoordig vooral in afzandingen en langs zandwegen en paden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,03-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn kaal. Ze hebben 4 smalle lijsten en zijn vaak sterk rood aangelopen. De plant heeft korte uitlopertjes.
Bladeren - De bladeren staan tegenover elkaar. De onderste bladeren zijn eivormig en staan dicht opeen. De bovenste zijn veel langer (lijnvormig tot langwerpig). Zonder zwarte of rode randklieren.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen vormen samen een smal bijscherm aan de stengeltop. Ze zijn 6-8 mm groot en stervormig. De 3-4 mm lange kroonbladen staan ver uiteen en zijn hoogstens even lang als de kelk. De kelkbladen zijn langwerpig en vrij spits. Ze hebben lichte of roodachtige strepen, geen zwarte klieren en zijn 2-4½ mm lang. Elke bloem heeft acht tot vijftien (soms tot twintig) meeldraden, die aan de voet niet of nauwelijks zijn vergroeid. Ze staan in vijf onduidelijke bundels. Er zijn per bloem drie tot vijf stijlen, die tot één mm lang worden.
Vruchten - Een doosvrucht met één hok. De vrucht is even lang of langer dan de kelk. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige, 's winters ondiep onder water staande, matig voedselarme, zwak zure, venige of lemige zandgrond.
Groeiplaats - Heide (langs heidevennen, langs zandpaden en in karrensporen).
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,03-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn kaal. Ze hebben 4 smalle lijsten en zijn vaak sterk rood aangelopen. De plant heeft korte uitlopertjes.
Bladeren - De bladeren staan tegenover elkaar. De onderste bladeren zijn eivormig en staan dicht opeen. De bovenste zijn veel langer (lijnvormig tot langwerpig). Zonder zwarte of rode randklieren.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemen vormen samen een smal bijscherm aan de stengeltop. Ze zijn 6-8 mm groot en stervormig. De 3-4 mm lange kroonbladen staan ver uiteen en zijn hoogstens even lang als de kelk. De kelkbladen zijn langwerpig en vrij spits. Ze hebben lichte of roodachtige strepen, geen zwarte klieren en zijn 2-4½ mm lang. Elke bloem heeft acht tot vijftien (soms tot twintig) meeldraden, die aan de voet niet of nauwelijks zijn vergroeid. Ze staan in vijf onduidelijke bundels. Er zijn per bloem drie tot vijf stijlen, die tot één mm lang worden.
Vruchten - Een doosvrucht met één hok. De vrucht is even lang of langer dan de kelk. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige, 's winters ondiep onder water staande, matig voedselarme, zwak zure, venige of lemige zandgrond.
Groeiplaats - Heide (langs heidevennen, langs zandpaden en in karrensporen).
Familie: Hypericaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond