Ecologie & verspreiding
Evenals andere soorten dit geslacht heeft Berghertshooi gele bloemen. Vergeleken met andere forse hertshooisoorten hebben de bloemen echter een lichtere gele kleur, zijn de bladen groter en de bloemen kleiner. De bladen zijn langwerpig eirond met iets hartvormige voet en hebben zwarte klierpunten op de rand. De bloeistengel is rond. Bovenaan de stengel staan de bladparen vrij ver van elkaar. Aan de top van de stengel zitten slechts enkele lichtgele bloemen. Ook de gezaagde kelkbladen hebben zwarte klieren. Berghertshooi groeit vooral op lemige of kalkachtige bodem. Op de Midden-Veluwe komt hij voor in enkele leemkuilen. Ook zijn er groeiplaatsen in Zuid-Limburg en Twente. Berghertshooi is in ons land altijd al een zeldzame plant geweest. Op de huidige vindplaatsen is de soort al lange tijd bekend. De afgelopen eeuw zijn veel vindpaatsen verdwenen.
Evenals andere soorten dit geslacht heeft Berghertshooi gele bloemen. Vergeleken met andere forse hertshooisoorten hebben de bloemen echter een lichtere gele kleur, zijn de bladen groter en de bloemen kleiner. De bladen zijn langwerpig eirond met iets hartvormige voet en hebben zwarte klierpunten op de rand. De bloeistengel is rond. Bovenaan de stengel staan de bladparen vrij ver van elkaar. Aan de top van de stengel zitten slechts enkele lichtgele bloemen. Ook de gezaagde kelkbladen hebben zwarte klieren. Berghertshooi groeit vooral op lemige of kalkachtige bodem. Op de Midden-Veluwe komt hij voor in enkele leemkuilen. Ook zijn er groeiplaatsen in Zuid-Limburg en Twente. Berghertshooi is in ons land altijd al een zeldzame plant geweest. Op de huidige vindplaatsen is de soort al lange tijd bekend. De afgelopen eeuw zijn veel vindpaatsen verdwenen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,30-0,80 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn rolrond en meestal niet vertakt. De bovenste stengelleden zijn opvallend langgerekt.
Bladeren - De tegenoverstaande, zittende, vrij spitse bladen zijn langwerpig-eirond met een iets hartvormige, versmalde voet. De blauwachtige onderkant is ruwharig (met zeer korte afstaande of aanliggende haartjes) en met zwarte klieren langs de randen. Alleen de bovenste bladen met doorschijnende puntjes.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De geurende, 1-1,5 cm grote, lichtgele bloemen groeien in een korte gedrongen bloeiwijze aan de top van de stengel en vaak met nog twee kleine deelbloeiwijzen in de oksels van het bovenste bladpaar. De spitse kelkbladen zijn lancetvormig. De rand van de kelkbladen is gezaagd en met grote, zwarte, gesteelde klieren aan de rand. De kroonbladen zijn lichtgeel en onbeklierd. Elke bloem heeft drie stijlen.
Vruchten - Een driehokkige doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Licht beschaduwde, warme plaatsen op droge, kalkrijke, matig voedselarme, stikstofarme, liefst lemige grond (leem, zavel, mergel en zand).
Groeiplaats - Bossen (loofbossen), struwelen, kapvlakten, heggen en bosranden. Hakhoutbeheer is min of meer een voorwaarde voor het standhouden van de soort. Verruiging door b.v. bramen en brandnetels en ook de daardoor ontstane dikke strooisellaag is een bedreiging voor de plant. De soort kan vrij lang standhouden in de schaduw. De plant vormt dan slappe liggende stengeltjes, die weinig opvallen.
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,30-0,80 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn rolrond en meestal niet vertakt. De bovenste stengelleden zijn opvallend langgerekt.
Bladeren - De tegenoverstaande, zittende, vrij spitse bladen zijn langwerpig-eirond met een iets hartvormige, versmalde voet. De blauwachtige onderkant is ruwharig (met zeer korte afstaande of aanliggende haartjes) en met zwarte klieren langs de randen. Alleen de bovenste bladen met doorschijnende puntjes.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De geurende, 1-1,5 cm grote, lichtgele bloemen groeien in een korte gedrongen bloeiwijze aan de top van de stengel en vaak met nog twee kleine deelbloeiwijzen in de oksels van het bovenste bladpaar. De spitse kelkbladen zijn lancetvormig. De rand van de kelkbladen is gezaagd en met grote, zwarte, gesteelde klieren aan de rand. De kroonbladen zijn lichtgeel en onbeklierd. Elke bloem heeft drie stijlen.
Vruchten - Een driehokkige doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Licht beschaduwde, warme plaatsen op droge, kalkrijke, matig voedselarme, stikstofarme, liefst lemige grond (leem, zavel, mergel en zand).
Groeiplaats - Bossen (loofbossen), struwelen, kapvlakten, heggen en bosranden. Hakhoutbeheer is min of meer een voorwaarde voor het standhouden van de soort. Verruiging door b.v. bramen en brandnetels en ook de daardoor ontstane dikke strooisellaag is een bedreiging voor de plant. De soort kan vrij lang standhouden in de schaduw. De plant vormt dan slappe liggende stengeltjes, die weinig opvallen.
Familie: Hypericaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen