Ecologie & verspreiding
Zeerus staat op zonnige, droge tot vochtige en natte, matig voedselrijke, brakke zandgrond. Ze staat op plekken met zowel zilte als zoete invloeden. Zeerus groeit in zilte graslanden, op hoge kwelders, bij en op brakke aanspoelselgordels, op overgangen van hoge schorren naar de duinvoet, in ontziltende kwelders, op strandvlakten die zelden door zeewater worden overstroomd en in duinenvalleien. Verder ook langs zee-inhammen, laagten in binnenduingrasland en aan waterkanten van poldersloten. Na ontzilting kan de soort zich nog lang handhaven, zeker bij beweiding. Nederland ligt in het centrum van het Atlantische verspreidingsgebied. De soort is vrij zeldzaam in het Wadden- en het Deltagebied met de aangrenzende duinen. Vroeger kwam ze ook voor in de duinen tussen het Waddendistrict en het Deltagebied maar daar is ze grotendeels verdwenen door de wateronttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Het voorkomen op de vroongronden van Schouwen en Goeree wordt opgevat als het resultaat van vroegere zeedoorbraken.
Zeerus staat op zonnige, droge tot vochtige en natte, matig voedselrijke, brakke zandgrond. Ze staat op plekken met zowel zilte als zoete invloeden. Zeerus groeit in zilte graslanden, op hoge kwelders, bij en op brakke aanspoelselgordels, op overgangen van hoge schorren naar de duinvoet, in ontziltende kwelders, op strandvlakten die zelden door zeewater worden overstroomd en in duinenvalleien. Verder ook langs zee-inhammen, laagten in binnenduingrasland en aan waterkanten van poldersloten. Na ontzilting kan de soort zich nog lang handhaven, zeker bij beweiding. Nederland ligt in het centrum van het Atlantische verspreidingsgebied. De soort is vrij zeldzaam in het Wadden- en het Deltagebied met de aangrenzende duinen. Vroeger kwam ze ook voor in de duinen tussen het Waddendistrict en het Deltagebied maar daar is ze grotendeels verdwenen door de wateronttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Het voorkomen op de vroongronden van Schouwen en Goeree wordt opgevat als het resultaat van vroegere zeedoorbraken.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,30-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een kruipende wortelstok.
Stengels/takken - De gladde stengels zijn helemaal met merg gevuld. Zeerus vormt dichte pollen of rijen van stengels.
Bladeren - De stengelvoet wordt omhuld door geelbruine tot donkerrode, glanzende scheden. De bovenste scheden hebben een rolronde, stengelachtige bladschijf en geen oortjes. Van de 2 schutbladen aan de voet van de bloeiwijze zet 1 de stengel voort. Meestal steekt dit schutblad boven de bloeiwijze uit. De bladeren zijn 1½ tot 3½ mm breed. De bladeren en de schutbladen lopen in een scherpe punt uit.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is eerst vrij compact en strokleurig, later wordt deze meer bruin. Als de bloeiwijze volledig is uitgegroeid steekt de onderste zijtak boven de rest van de bloeiwijze uit. De bloemen staan voor een deel afzonderlijk en voor een ander deel in kluwens van 2 of 3. Aan de voet zitten geen steelblaadjes.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden hebben zowel aan de top als aan de voet een witachtig aanhangsel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, brakke zandgrond, op plekken met zowel zoete als zilte invloed. Na ontzilting lang standhoudend.
Groeiplaats - Grasland (zilte strandweiden), kwelders (hoge kwelders en op overgangen van hoge schorren naar de duinvoet en ontziltende kwelders), brakke aanspoelselgordels, zeeduinen (strandvlakten die zelden door zeewater worden overstroomd, langs zee-inhammen in duingebieden, laagten in binnenduinweiland en duinvalleien) en waterkanten (langs poldersloten).
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,30-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een kruipende wortelstok.
Stengels/takken - De gladde stengels zijn helemaal met merg gevuld. Zeerus vormt dichte pollen of rijen van stengels.
Bladeren - De stengelvoet wordt omhuld door geelbruine tot donkerrode, glanzende scheden. De bovenste scheden hebben een rolronde, stengelachtige bladschijf en geen oortjes. Van de 2 schutbladen aan de voet van de bloeiwijze zet 1 de stengel voort. Meestal steekt dit schutblad boven de bloeiwijze uit. De bladeren zijn 1½ tot 3½ mm breed. De bladeren en de schutbladen lopen in een scherpe punt uit.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is eerst vrij compact en strokleurig, later wordt deze meer bruin. Als de bloeiwijze volledig is uitgegroeid steekt de onderste zijtak boven de rest van de bloeiwijze uit. De bloemen staan voor een deel afzonderlijk en voor een ander deel in kluwens van 2 of 3. Aan de voet zitten geen steelblaadjes.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden hebben zowel aan de top als aan de voet een witachtig aanhangsel. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, brakke zandgrond, op plekken met zowel zoete als zilte invloed. Na ontzilting lang standhoudend.
Groeiplaats - Grasland (zilte strandweiden), kwelders (hoge kwelders en op overgangen van hoge schorren naar de duinvoet en ontziltende kwelders), brakke aanspoelselgordels, zeeduinen (strandvlakten die zelden door zeewater worden overstroomd, langs zee-inhammen in duingebieden, laagten in binnenduinweiland en duinvalleien) en waterkanten (langs poldersloten).
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: hoge kwelders