Ecologie & verspreiding
Tengere rus is te vinden op vrij open, zonnige tot licht beschaduwde, verstoorde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, basen- en matig stikstofrijke, zwak zure, kalkarme en vaak humusarme, verdichte zandgrond en op stenige plaatsen. De overblijvende plant groeit als pionier op heiden en langs bospaden, in de zeeduinen en in bermen van onverharde wegen, in karrensporen en op braakliggend terreinen, tussen straatstenen en sintels van spoorwegterreinen en langs greppels en droge sloten. Ze stamt oorspronkelijk uit Noord-Amerika (mogelijk ook uit Ierland en Schotland) en heeft zich als cultuurvolger sinds het begin van de 19de eeuw over andere delen van de wereld verspreid. Nederland valt geheel binnen het tegenwoordige Europese deel daarvan. Het taxon is algemeen in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en plaatselijk in Limburg, Drenthe en Zuidoost-Friesland en is elders veel minder algemeen. Zie verder bij de look-a-like Juncus tenuis subsp. anthelatus.
Tengere rus is te vinden op vrij open, zonnige tot licht beschaduwde, verstoorde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, basen- en matig stikstofrijke, zwak zure, kalkarme en vaak humusarme, verdichte zandgrond en op stenige plaatsen. De overblijvende plant groeit als pionier op heiden en langs bospaden, in de zeeduinen en in bermen van onverharde wegen, in karrensporen en op braakliggend terreinen, tussen straatstenen en sintels van spoorwegterreinen en langs greppels en droge sloten. Ze stamt oorspronkelijk uit Noord-Amerika (mogelijk ook uit Ierland en Schotland) en heeft zich als cultuurvolger sinds het begin van de 19de eeuw over andere delen van de wereld verspreid. Nederland valt geheel binnen het tegenwoordige Europese deel daarvan. Het taxon is algemeen in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant en plaatselijk in Limburg, Drenthe en Zuidoost-Friesland en is elders veel minder algemeen. Zie verder bij de look-a-like Juncus tenuis subsp. anthelatus.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,10-0,40(-0,90) m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Het scheefstaande wortelstokje is kort en gedrongen.
Stengels/takken - De dunne stengels zijn taai, staan dicht op elkaar en hebben lange, grasachtige, rechtopstaande bladeren aan de voet. Tengere rus vormt dichte pollen.
Bladeren - De bladeren zijn grasgroen tot geelgroen. De bladschede is lichtbruin en verweert tenslotte tot vezels. De bladschijf is grasachtig en wordt tot 1½ mm breed.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is tamelijk rijkbloemig, vaak min of meer samengetrokken of soms losbloemig en wordt tot 20 cm lang. Vaak steken 1 of 2 schutbladen boven de bloeiwijze uit. De 6 bloemdekbladen hebben 3 nerven. Ze zijn strokleurig met een vliezige rand. Ze zijn onderling ongeveer even lang en hebben een maximaal ½ cm lange, langwerpig, zeer spitse top.
Vruchten - Een driezadige, eivormige doosvrucht. De bloemdekbladen steken boven de doosvrucht uit. De zaden zijn kleverig. Ze zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, vrij open, verstoorde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, kalkarme en vaak humusarme, verdichte grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Heide, bossen (langs bospaden), bermen (onverharde wegen), karrensporen, tussen straatstenen, langs spoorwegen (tussen sintels van spoorwegterreinen), zeeduinen en waterkanten (langs greppels en droge sloten).
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,10-0,40(-0,90) m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Het scheefstaande wortelstokje is kort en gedrongen.
Stengels/takken - De dunne stengels zijn taai, staan dicht op elkaar en hebben lange, grasachtige, rechtopstaande bladeren aan de voet. Tengere rus vormt dichte pollen.
Bladeren - De bladeren zijn grasgroen tot geelgroen. De bladschede is lichtbruin en verweert tenslotte tot vezels. De bladschijf is grasachtig en wordt tot 1½ mm breed.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is tamelijk rijkbloemig, vaak min of meer samengetrokken of soms losbloemig en wordt tot 20 cm lang. Vaak steken 1 of 2 schutbladen boven de bloeiwijze uit. De 6 bloemdekbladen hebben 3 nerven. Ze zijn strokleurig met een vliezige rand. Ze zijn onderling ongeveer even lang en hebben een maximaal ½ cm lange, langwerpig, zeer spitse top.
Vruchten - Een driezadige, eivormige doosvrucht. De bloemdekbladen steken boven de doosvrucht uit. De zaden zijn kleverig. Ze zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde, vrij open, verstoorde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, kalkarme en vaak humusarme, verdichte grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Heide, bossen (langs bospaden), bermen (onverharde wegen), karrensporen, tussen straatstenen, langs spoorwegen (tussen sintels van spoorwegterreinen), zeeduinen en waterkanten (langs greppels en droge sloten).
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus