Ecologie & verspreiding
Kompassla gedijt als voormalige steppeplant en pionier uitstekend in het stedelijk milieu, waar de omstandigheden soms niet onderdoen voor het extreme steppeklimaat. Overal waar de mens de bodem heeft bewerkt en het vrij kalkrijk is, kan het zaad van Kompassla dat door de wind wordt meegevoerd, ontkiemen. Een klein spleetje tussen muur en trottoir is al voldoende. Voor 1960 was deze soort in Nederland nauwelijks bekend. Nu komt hij overal algemeen voor behalve op de Waddeneilanden en in Noordwest-Drenthe. Deze vrij hoge plant met blauwgroene bladeren is vanuit het zuiden naar Nederland opgerukt. Eerst alleen in Zuid-Limburg te vinden langs bermen, in ruigten en op voedselrijke plekjes van braakliggende terreinen. De warmte van de zon bevordert zijn mogelijkheden.
Kompassla gedijt als voormalige steppeplant en pionier uitstekend in het stedelijk milieu, waar de omstandigheden soms niet onderdoen voor het extreme steppeklimaat. Overal waar de mens de bodem heeft bewerkt en het vrij kalkrijk is, kan het zaad van Kompassla dat door de wind wordt meegevoerd, ontkiemen. Een klein spleetje tussen muur en trottoir is al voldoende. Voor 1960 was deze soort in Nederland nauwelijks bekend. Nu komt hij overal algemeen voor behalve op de Waddeneilanden en in Noordwest-Drenthe. Deze vrij hoge plant met blauwgroene bladeren is vanuit het zuiden naar Nederland opgerukt. Eerst alleen in Zuid-Limburg te vinden langs bermen, in ruigten en op voedselrijke plekjes van braakliggende terreinen. De warmte van de zon bevordert zijn mogelijkheden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - herfst
Hoogte - 0,60-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De penwortel kan meer dan 1 meter lang worden.
Stengels/takken - De stijf rechtopstaande stengels zijn gestekeld, niet behaard en zien er iets wittig uit.
Bladeren - De blauwachtig groene bladeren zijn iets leerachtig en vaak een kwartslag gedraaid. Verder zijn ze langwerpig-eirond en veerlobbig. De rand en de middennerf zijn aan de onderkant stekelig (ruim 2 mm). De bovenste bladeren staan verticaal. Ze zijn gelobd en stengelomvattend.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemhoofdjes zitten in een smalle of pyramidevormige pluim. De lichtgele hoofdjes zijn 1,1-1,3 cm.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn eerst witachtig, maar worden bruin als ze rijp zijn. Vaak zijn ze gevlekt en ongeveer 1 mm breed en 3 mm lang. Aan de top zijn ze kort borstelharig en ze hebben een ongeveer even lange snavel. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende of kalkrijke, omgewerkte grond (zand, klei, mergel en stenige grond).
Groeiplaats - Bermen (omgewerkte plaatsen), braakliggende grond, opgespoten grond, zeeduinen, langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), tussen straatstenen, aan de voet van muren, afgravingen (zand- en kleigroeven), industrieterreinen, haventerreinen, ruderale plaatsen, plantsoenen, dijken (verstoorde plaatsen), ruigten (kalkrijke ruigten, ruigten in hoge delen van uiterwaarden, o.a. bij steenfabrieken) en waterkanten (rivieroevers en basaltglooiingen).
Bloeitijd - juli - herfst
Hoogte - 0,60-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De penwortel kan meer dan 1 meter lang worden.
Stengels/takken - De stijf rechtopstaande stengels zijn gestekeld, niet behaard en zien er iets wittig uit.
Bladeren - De blauwachtig groene bladeren zijn iets leerachtig en vaak een kwartslag gedraaid. Verder zijn ze langwerpig-eirond en veerlobbig. De rand en de middennerf zijn aan de onderkant stekelig (ruim 2 mm). De bovenste bladeren staan verticaal. Ze zijn gelobd en stengelomvattend.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemhoofdjes zitten in een smalle of pyramidevormige pluim. De lichtgele hoofdjes zijn 1,1-1,3 cm.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn eerst witachtig, maar worden bruin als ze rijp zijn. Vaak zijn ze gevlekt en ongeveer 1 mm breed en 3 mm lang. Aan de top zijn ze kort borstelharig en ze hebben een ongeveer even lange snavel. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende of kalkrijke, omgewerkte grond (zand, klei, mergel en stenige grond).
Groeiplaats - Bermen (omgewerkte plaatsen), braakliggende grond, opgespoten grond, zeeduinen, langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), tussen straatstenen, aan de voet van muren, afgravingen (zand- en kleigroeven), industrieterreinen, haventerreinen, ruderale plaatsen, plantsoenen, dijken (verstoorde plaatsen), ruigten (kalkrijke ruigten, ruigten in hoge delen van uiterwaarden, o.a. bij steenfabrieken) en waterkanten (rivieroevers en basaltglooiingen).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkrijke ruigten