Ecologie & verspreiding
Roggelelie staat op zonnige tot half beschaduwde, matig vochtige en goed doorlatende, maar niet uitdrogende, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure, kalkarme, maar soms kalkhoudende zand- en löss- bodems en op stenige plaatsen. Deze ondersoort, die geen broedbolletjes in zijn bladoksels draagt, groeit in roggeakkers en akkerranden, op braakliggend velden, in open plekken in bossen en in bosranden, in struwelen, kreupelhout en ruigten, op rivierduinen en op rotsachtige berghellingen. De gebergteplant uit Midden- en Zuid-Europa komt ook voor in het noorden van Duitsland en het oosten van Nederland (waar ze ingeburgerd is in de 19de eeuw) en wordt elders ook als sierplant gebruikt en verwildert soms. De soort is tegenwoordig zeer zeldzaam in ons land en werd vroeger vooral aangetroffen in Drenthe op de “eeuwige” roggeakkers op de essen langs de rand van beekdalen. De Roggelelie is zeer zeldzaam geworden door de moderne landbouwmethoden als vruchtwisseling, dieper ploegen en het verzamelen voor commerciële doeleinden.
Roggelelie staat op zonnige tot half beschaduwde, matig vochtige en goed doorlatende, maar niet uitdrogende, voedselarme tot voedselrijke, zwak zure, kalkarme, maar soms kalkhoudende zand- en löss- bodems en op stenige plaatsen. Deze ondersoort, die geen broedbolletjes in zijn bladoksels draagt, groeit in roggeakkers en akkerranden, op braakliggend velden, in open plekken in bossen en in bosranden, in struwelen, kreupelhout en ruigten, op rivierduinen en op rotsachtige berghellingen. De gebergteplant uit Midden- en Zuid-Europa komt ook voor in het noorden van Duitsland en het oosten van Nederland (waar ze ingeburgerd is in de 19de eeuw) en wordt elders ook als sierplant gebruikt en verwildert soms. De soort is tegenwoordig zeer zeldzaam in ons land en werd vroeger vooral aangetroffen in Drenthe op de “eeuwige” roggeakkers op de essen langs de rand van beekdalen. De Roggelelie is zeer zeldzaam geworden door de moderne landbouwmethoden als vruchtwisseling, dieper ploegen en het verzamelen voor commerciële doeleinden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - juli
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De bol is eivormig en tot 5 cm breed. De bol heeft vele witte, dakpansgewijs liggende en niet dicht aaneensluitende bolschubben.
Stengels/takken - De groene, rechtopstaande stengels zijn fors en bebladerd.
Bladeren - De verspreidstaande bladeren zijn heldergroen, langwerpig tot eirond en hebben 3 tot 7 nerven. Verder hebben ze een behaarde rand. Lilium bulbiferum subsp. bulbiferum (Oranjelelie) heeft broedbolletjes in de bladoksels.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De rechtopstaande bloemen staan met 1 tot 5 bij elkaar in een schermvomige tros aan de stengeltop. Ze zijn oranje tot oranjerood met zwarte vlekjes, klokvormig en 8 tot 10 cm groot. De helmknoppen zijn oranje tot roodbruin.
Vruchten - Een doosvrucht. Vruchten worden in onze omgeving maar zelden gevormd. Voortplanting gebeurt hier voornamelijk door broedbolletjes die onder de grond worden gevormd. Lilium bulbiferum subsp. bulbiferum heeft knolletjes (broedbolletjes) in de bladoksels. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op matig vochtige, matig voedselarme tot voedselrijke, goed doorlatende, zwak zure, kalkarme, maar soms kalkhoudende grond (zand, löss en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Akkers (roggeakkers en akkerranden), bossen (open plekken), bosranden, struwelen, kreupelhout, ruigten, rivierduinen en rotsachtige berghellingen.
Bloeitijd - juni - juli
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De bol is eivormig en tot 5 cm breed. De bol heeft vele witte, dakpansgewijs liggende en niet dicht aaneensluitende bolschubben.
Stengels/takken - De groene, rechtopstaande stengels zijn fors en bebladerd.
Bladeren - De verspreidstaande bladeren zijn heldergroen, langwerpig tot eirond en hebben 3 tot 7 nerven. Verder hebben ze een behaarde rand. Lilium bulbiferum subsp. bulbiferum (Oranjelelie) heeft broedbolletjes in de bladoksels.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De rechtopstaande bloemen staan met 1 tot 5 bij elkaar in een schermvomige tros aan de stengeltop. Ze zijn oranje tot oranjerood met zwarte vlekjes, klokvormig en 8 tot 10 cm groot. De helmknoppen zijn oranje tot roodbruin.
Vruchten - Een doosvrucht. Vruchten worden in onze omgeving maar zelden gevormd. Voortplanting gebeurt hier voornamelijk door broedbolletjes die onder de grond worden gevormd. Lilium bulbiferum subsp. bulbiferum heeft knolletjes (broedbolletjes) in de bladoksels. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op matig vochtige, matig voedselarme tot voedselrijke, goed doorlatende, zwak zure, kalkarme, maar soms kalkhoudende grond (zand, löss en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Akkers (roggeakkers en akkerranden), bossen (open plekken), bosranden, struwelen, kreupelhout, ruigten, rivierduinen en rotsachtige berghellingen.
Familie: Liliaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: kalkarme akkers