Linnaeusklokje

Linnaea borealis


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Linnaeusklokje staat op beschaduwde, droge tot vochtige, voedselarme, zure tot sterk zure, stikstofarme zandige en stenige bodems. Ze groeit in loof- en naaldbossen, in heiden en borstelgraslanden en in de zeeduinen. Deze soort van de koelere delen van het Noordelijke Halfrond bereikt in Nederland zijn zuidgrens. In Nederland staat de soort voornamelijk in aangeplante dennenbossen waar in de loop van 10-tallen jaren een goed vochtvasthoudende naaldenhumus met daarop een kleed van bladmossen ontwikkeld is. De soort is zeer zeldzaam in Drenthe en op de Waddeneilanden. De sterke achteruitgang is misschien te verklaren uit de uitblijvende natuurlijke bosdynamiek en het feit dat kruisbestuiving noodzakelijk is voor goede vruchtzettingrijpe bessen en zelfbestuiving niet tot dat doel leidt. De bloemen verspreiden een zoete geur maar veel insectenbezoek is er niet. De bijkelk dient als kleeforgaan voor regionale verspreiding, lange afstandtransport wordt toegeschreven aan trekvogels. Vroeger werd de plant medisch gebruikt tegen hoofdpijn en jicht.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 10 cm.

Stengels/takken - De dunne, kruipende stengels wortelen. Ze hebben korte opgerichte zijstengels, 1 per bladpaar, en zijn dicht behaard. Linnaeusklokje vormt grote matten.

Bladeren - De tegenover elkaar staande bladeren zijn wintergroen. Ze zijn 0,7 tot 1,2 cm lang, rondachtig tot omgekeerd eirond, gekarteld en bijna leerachtig. Ze hebben een afgeronde top en een wigvormige voet. Ze zijn kort gesteeld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien met 1 of 2 bij elkaar op een lange bloemsteel, bij de top worden het 2 steelblaadjes, die dan knikken. De bloemen zijn wit of roze en hebben van binnen rode strepen. Verder zijn ze behaard en hebben ze 5 brede slippen. De onderste kroonslippen zijn wat langer dan de bovenste. De bloemen hebben 4 meeldraden, zijn klokvormig en 0,5 tot 1 cm lang.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De dopvrucht bevat maar 1 klierachtig behaard zaadje. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme, zure, kalkame grond (zand en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bossen (naaldbossen) en zeeduinen (zeer zelden in kruipwilgstruwelen aan de rand van duinvalleien).
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website