Ruw parelzaad

Lithospermum arvense


© Peter Meininger

Ecologie & verspreiding
Ruw parelzaad staat op open, zonnige, matig vochtige, matig voedselrijke, basische en kalkrijke mergel, leem, zand en zavel. Ze groeit in akkers, op omgewerkte en braakliggende grond, in bermen en op spoorwegterreinen, op oeverwallen en stroomruggen langs rivieren. Deze pionier stamt oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië en Zuid-Europa en komt tegenwoordig veel voor in gebieden op het Noordelijke Halfrond. Ook waargenomen in Australië en Zuid-Amerika. De plant is zeldzaam in Zuid-Limburg, zeer zeldzaam in het rivierengebied, in het oosten van ons land en in de Hollandse duinen. De zeer sterke achteruitgang is enerzijds te danken het verminderen van het akkerareaal en anderzijds aan het veel intensiever gebruik daarvan. Ook herbiciden hebben daartoe bijgedragen. De soort is goed te onderscheiden met de in diverse flora’s genoemde kenmerken. Ze wordt bestoven door bijen en hommels, vlinders en zweefvliegen, de zaden vallen ter plekke uit of worden bij het oogsten mee verzameld en om later weer op de akker uitgezaaid te worden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,10-0,70 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - Elke plant heeft maar 1 stengel. Deze staat rechtop, is weinig vertakt en aanliggend behaard.

Bladeren - De bladeren zijn langwerpig tot lijnvormig en hebben onduidelijke zijnerven. De bovenste bladeren zijn gesteeld en 3 tot 5 cm lang. De schutbladen lijken op de gewone bladeren, maar deze hebben slechts 1 duidelijke nerf.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De alleenstaande bloemen groeien aan het eind van de stengel. De 6 tot 9 mm lange bloemkroon is trechtervormig en roomwit. De buis is meestal paarsig of soms blauw. Aan de binnenkant van de buis zitten 5 lengteplooien. Zowel de binnenkant als de buitenkant van de buis is behaard. De kelk is diep gedeeld.

Vruchten - Een vierdelige splitvrucht met aan de top een snavel. De 3 tot 4 mm lange nootjes zijn grijsbruin, ruw en dof. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op matig vochtige, matig voedselrijke, basische en kalkrijke grond (mergel, leem, zand en zavel).

Groeiplaats - Akkers (graanakkers en akkerranden), omgewerkte grond, braakliggende grond, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), bermen (open plekken) en waterkanten (oeverwallen en stroomruggen langs rivieren).
Familie: Boraginaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkrijke akkers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website