Witte veldbies

Luzula luzuloides


© Jelle Hofstra

Ecologie & verspreiding
Witte veldbies op licht tot matig beschaduwde, soms zonnige, enigszins humeuze, matig droge tot vochtige, matig voedselrijke, zwak tot matig zure, niet of zwak kalkhoudende, stikstofarme zand-, leem- en krijtverweringsgrond. Ze groeit in loof- en naaldbossen, in hellingbossen, op kapvlakten, in borstelgraslanden en heiden en in bossen bij buitenplaatsen. Het areaal van deze Centraal-Europese soort reikt noordwestelijk tot in België en Nederland. In Nederland staat ze in loof- en naaldbossen en komt ze in het wild voor in Zuid-Limburg (vooral in het zuidoosten), bij Nijmegen, op de Zuid-Veluwe en in Oost-Twente. Op de ander plaatsen is ze met graszaad mee gekomen of treedt ze op als stinseplant. Ze is zeldzaam in het uiterste zuiden en elders zeer zeldzaam. Bij deze plant zijn de wortelbladen even lang en breed als de stengelbladen, dit in tegenstelling tot de situatie bij de Grote veldbies waar de wortelbladen veel langer en breder zijn. De zaden worden door mieren verspreid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,30-0,75 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Kruipende wortelstokken met uitlopers. Worteldiepte tot 10 cm.

Stengels/takken - Witte veldbies vormt losse pollen of matten.

Bladeren - De wortelbladeren zijn 3 tot 6 mm breed en even lang en weinig smaller dan de stengelbladeren. Aan de voet van de bloeiwijze zit 1 schutblad, dat boven de bloeiwijze uitsteekt.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zitten met 2 tot 8 bij elkaar in kluwens, die verenigd zijn tot een losse, wijd vertakte, sterk samengestelde en vaak tuilvormige bloeiwijze. De takken hangen tenslotte vaak over. De bloemdekbladen zijn witachtig of soms rood aangelopen. Tijdens en na de bloei worden ze bruiner.

Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten zijn in een korte snavel samengetrokken. De zaden hebben aan de top een zeer klein aanhangsel. Zonder het aanhangsel zijn ze ongeveer 1 mm lang. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op matig droge tot vochtige, zwak tot matig zure, matig voedselarme tot matig voedselrijke, humeuze grond (zand en leem).

Groeiplaats - Bossen (oude loofbossen, hellingbossen en oude bossen bij buitenplaatsen).
Familie: Juncaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website