Ecologie & verspreiding
Boswederik is een soort van bronnetjes en andere natte plaatsen in oude loofbossen. Haar hoofdverspreiding ligt in het Pleistocene deel van Nederland in de hellingbossen van Zuid-Limburg en de bronbossen in Twente en de Achterhoek. Ze komt ook nog voor langs de Veluwerand, de Nijmeegse heuvelrug en op een enkele plaats in Drenthe. De soort is zeldzaam in Nederland vooral vanwege het weinig voorkomende biotoop. Aangezien de meeste bronbossen tegenwoordig bescherming genieten, is zij niet achteruitgegaan en staat derhalve niet op de Rode lijst (dus ondanks haar zeldzaamheid). Boswederik lijkt het meest op Penningkruid en kan, net als deze, uitgebreide matten vormen. Ze is makkelijk van Penningkruid te onderscheiden door haar kleinere, delicatere bloemen en de eironde bladeren die meestal in een stompe punt eindigen (tegenover vrijwel cirkelrond bij Penningkruid).
Boswederik is een soort van bronnetjes en andere natte plaatsen in oude loofbossen. Haar hoofdverspreiding ligt in het Pleistocene deel van Nederland in de hellingbossen van Zuid-Limburg en de bronbossen in Twente en de Achterhoek. Ze komt ook nog voor langs de Veluwerand, de Nijmeegse heuvelrug en op een enkele plaats in Drenthe. De soort is zeldzaam in Nederland vooral vanwege het weinig voorkomende biotoop. Aangezien de meeste bronbossen tegenwoordig bescherming genieten, is zij niet achteruitgegaan en staat derhalve niet op de Rode lijst (dus ondanks haar zeldzaamheid). Boswederik lijkt het meest op Penningkruid en kan, net als deze, uitgebreide matten vormen. Ze is makkelijk van Penningkruid te onderscheiden door haar kleinere, delicatere bloemen en de eironde bladeren die meestal in een stompe punt eindigen (tegenover vrijwel cirkelrond bij Penningkruid).
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-0,45 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 10 cm.
Stengels/takken - De kruipende, kale, iets vierkantige, vertakte stengels wortelen op de knopen. Aan de top gaan ze over in opgerichte bloeistengels. Vaak vormt de plant kleine matten.
Bladeren - De wintergroene, tegenoverstaande bladeren zijn 2-3 cm, eirond, vlak en aan de top meestal spits en met een korte steel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, schotelvormige bloemen staan op draaddunne stelen in de oksels van de middelste bladeren. Per bladpaar zie je in beide bladoksels één bloem. Deze wordt 1-1½ cm. Meestal zijn er vijf, maar soms zijn vier kroonbladen. De kelkslippen zijn smal lijn-priemvormig en de kroonbladslippen zijn afgerond en iets gewimperd. De meeldraden zijn niet met elkaar vergroeid.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Beschaduwde plaatsen op natte tot vrij vochtige, matig voedselrijke tot voerdselrijke, humeuze, zwak zure, vrij kalkarme tot kalkhoudende grond. Vooral op kwelplekken (zand, löss en leem).
Groeiplaats - Bossen (natte loofbossen, vooral in brongebieden, langs natte bospaden, bij bronnen en aan de rand van ondiepe, 's winters natte laagten), waterkanten (langs beschaduwde beekjes) en vochtige bosranden.
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-0,45 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 10 cm.
Stengels/takken - De kruipende, kale, iets vierkantige, vertakte stengels wortelen op de knopen. Aan de top gaan ze over in opgerichte bloeistengels. Vaak vormt de plant kleine matten.
Bladeren - De wintergroene, tegenoverstaande bladeren zijn 2-3 cm, eirond, vlak en aan de top meestal spits en met een korte steel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, schotelvormige bloemen staan op draaddunne stelen in de oksels van de middelste bladeren. Per bladpaar zie je in beide bladoksels één bloem. Deze wordt 1-1½ cm. Meestal zijn er vijf, maar soms zijn vier kroonbladen. De kelkslippen zijn smal lijn-priemvormig en de kroonbladslippen zijn afgerond en iets gewimperd. De meeldraden zijn niet met elkaar vergroeid.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Beschaduwde plaatsen op natte tot vrij vochtige, matig voedselrijke tot voerdselrijke, humeuze, zwak zure, vrij kalkarme tot kalkhoudende grond. Vooral op kwelplekken (zand, löss en leem).
Groeiplaats - Bossen (natte loofbossen, vooral in brongebieden, langs natte bospaden, bij bronnen en aan de rand van ondiepe, 's winters natte laagten), waterkanten (langs beschaduwde beekjes) en vochtige bosranden.
Familie: Primulaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen