Dalkruid

Maianthemum bifolium


© Piet Bremer

Ecologie & verspreiding
Dalkruid staat op beschaduwde, droge tot vochtige, stikstofarme, matig voedselarme tot matig voedselrijke, kalkarme, zwak zure tot zure grond met ruw, maar redelijk verterend strooisel. Het substraat bestaat uit zand-, leem-, zavelgrond, uit vuursteenaluvium of zelden uit verdrogend veen. Ze groeit in loof- en naaldbossen, in houtwallen en grazige bermen, aan waterkanten en in moerassen, in lanen en kasteelparken. Verder op duinhellingen en op stuifzandheuveltjes, zelden in heide en schraal grasland op leem. Nederland ligt aan de westgrens van het Europese deel van het areaal. De soort, die meestal twee bladeren draagt is vrij algemeen in het oosten en midden van het land en in het zuiden van Limburg, zeldzaam in de Hollandse duinen, Noord-Brabant en Noord-Limburg en zeer zeldzaam in laagveengebieden en op de Waddeneilanden. De witte, tweetallige en zoet geurende bloemen worden door zweefvliegen en bijen bestoven of bestuiven zichzelf. De giftige en groene bessen krijgen uiteindelijk een rode kleur.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,07-0,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Lange, dunne, ronde, vlak onder de grond kruipende, zich vertakkende wortelstokken. Worteldiepte 10-20 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels hebben aan de voet twee schubben. Bovenaan groeien stijve, witte haren. De soort groeit in grote groepen.

Bladeren - Meestal zijn er twee bladeren, die eerst zijn ingerold. De 4-8 cm grote bladeren zijn eirond, spits en met een hartvormige voet en een gave rand. De onderkant van de nerven en de bladsteel zijn iets behaard.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in korte trossen in de oksels van zeer kleine schubvormige steunblaadjes. Ze zijn wit, stervormig, 4-6 mm en met een korte steel. De vier bloembladen zijn niet vergroeid. De stempel is tweelobbig.

Vruchten - Een bes. De giftige, ten slotte rood wordende bessen zijn ongeveer 6 mm in doorsnee. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, kalkarme, zwak zure tot zure grond met ruw, maar redelijk verterend strooisel (leem en zand, zelden op verdrogend veen).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen en hellingbossen), houtwallen, kasteelparken, waterkanten (beekoeverwallen), zeeduinen (duinhellingen), stuifzandheuveltjes, lanen, zeer zelden in heide of in schraal grasland op leem.
Familie: Asparagaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website