Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - oktober
Hoogte - 0,20-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De vrij slappe stengels zijn weinig of niet behaard, met diepe groeven.
Bladeren - De bladeren zijn drietallig. De deelblaadjes worden tot 2,5 cm lang. Ze zijn omgekeerd hartvormig met in het midden meestal een driehoekige tot ronde, zwartpaarse of bruine vlek. Bij de top zijn ze getand. De steunblaadjes zijn meestal sterk bochtig getand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijzen bestaan vaak uit één, twee of drie bloemen, die niet buiten de bladeren uit komen. Ze zijn lichtgeel en 5-7 mm.
Vruchten - Een doosvrucht. De peulen worden 5-6 mm lang met drie tot zeven gestekelde windingen. Ze vormen min of meer bolvormige, niet behaarde kluwens. De rugnerf is gegroefd. De zaden worden door tussenschotten gescheiden. De aderen op de windingen zijn boogvormig of zwak s-vormig gekromd. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme plaatsen op matig vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke, grazige kleigrond.
Groeiplaats - Grazige kanaaldijken en andere dijken, enigszins ruderale bermen, grasland (vochtig, bemest grasland), zeeduinen, braakliggende grond en pas verhoogde zeedijken.
Bloeitijd - april - oktober
Hoogte - 0,20-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De vrij slappe stengels zijn weinig of niet behaard, met diepe groeven.
Bladeren - De bladeren zijn drietallig. De deelblaadjes worden tot 2,5 cm lang. Ze zijn omgekeerd hartvormig met in het midden meestal een driehoekige tot ronde, zwartpaarse of bruine vlek. Bij de top zijn ze getand. De steunblaadjes zijn meestal sterk bochtig getand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijzen bestaan vaak uit één, twee of drie bloemen, die niet buiten de bladeren uit komen. Ze zijn lichtgeel en 5-7 mm.
Vruchten - Een doosvrucht. De peulen worden 5-6 mm lang met drie tot zeven gestekelde windingen. Ze vormen min of meer bolvormige, niet behaarde kluwens. De rugnerf is gegroefd. De zaden worden door tussenschotten gescheiden. De aderen op de windingen zijn boogvormig of zwak s-vormig gekromd. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, warme plaatsen op matig vochtige, matig voedselrijke, kalkrijke, grazige kleigrond.
Groeiplaats - Grazige kanaaldijken en andere dijken, enigszins ruderale bermen, grasland (vochtig, bemest grasland), zeeduinen, braakliggende grond en pas verhoogde zeedijken.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden