Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - herfst
Hoogte - 0,07-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte 20-50 cm.
Stengels/takken - De min of meer rechtopstaande of liggende matten vormende stengels zijn vaak wat blauwachtig groen, vierkantig en verspreid behaard.
Bladeren - De blaadjes zijn drietallig. De tot 2 cm lange deelblaadjes zijn meestal omgekeerd eirond, iets uitgerand en met een kort, driehoekig topspitsje. De steunblaadjes kunnen al of niet getand zijn.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Dichte bol- tot eivormige trosjes met tien tot vijftig (meestal dertig tot veertig) bloemen. Meestal zijn ze meer hoog dan breed en komen buiten de bladeren uit. De gele bloemen zijn 2-3 mm. Na de bloei blijven ze in dezelfde stand.
Vruchten - Een doosvrucht. De niervormige, eerst donkergroene, maar later zwart wordende peulen zijn 1½-3 mm, zonder stekels en met één zaadje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, licht bemeste en humusarme grond (zand, leem, zavel, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Bermen, grasland, dijken (rivieren en kanalen), akkers (akkers en akkerranden), zeeduinen (duingrasland), tussen straatstenen, parkeerplaatsen, ruderale plaatsen, vluchtheuvels, afgravingen, braakliggende grond, afbrokkelende delen van muren, grindbanken, tussen steenslag aan wegranden en in barsten van asfalt of beton.
Bloeitijd - april - herfst
Hoogte - 0,07-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte 20-50 cm.
Stengels/takken - De min of meer rechtopstaande of liggende matten vormende stengels zijn vaak wat blauwachtig groen, vierkantig en verspreid behaard.
Bladeren - De blaadjes zijn drietallig. De tot 2 cm lange deelblaadjes zijn meestal omgekeerd eirond, iets uitgerand en met een kort, driehoekig topspitsje. De steunblaadjes kunnen al of niet getand zijn.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Dichte bol- tot eivormige trosjes met tien tot vijftig (meestal dertig tot veertig) bloemen. Meestal zijn ze meer hoog dan breed en komen buiten de bladeren uit. De gele bloemen zijn 2-3 mm. Na de bloei blijven ze in dezelfde stand.
Vruchten - Een doosvrucht. De niervormige, eerst donkergroene, maar later zwart wordende peulen zijn 1½-3 mm, zonder stekels en met één zaadje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke, vaak kalkhoudende, licht bemeste en humusarme grond (zand, leem, zavel, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Bermen, grasland, dijken (rivieren en kanalen), akkers (akkers en akkerranden), zeeduinen (duingrasland), tussen straatstenen, parkeerplaatsen, ruderale plaatsen, vluchtheuvels, afgravingen, braakliggende grond, afbrokkelende delen van muren, grindbanken, tussen steenslag aan wegranden en in barsten van asfalt of beton.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden