Ecologie & verspreiding
Dagkoekoeksbloem staat op zonnige tot meestal licht beschaduwde, losse en vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, uitgesproken stikstofrijke, vaak kalkhoudende, humeuze, zand- en leembodems en ook op laagveen en stenige plaatsen. De overblijvende en tweehuizige plant groeit in lichte loof- en broekbossen, in parkbossen en boszomen, in struwelen, hakhoutbosjes, houtwallen en in heggen, op kapvlakten en in boomgaarden, in de zeeduinen in ruigten, aan slootkanten en in bermen en hooilanden. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De niet geurende soort is zeer algemeen, maar wat minder in de kleigebieden van Zeeland, Groningen en Friesland en in het Waddengebied. Ze behoort binnen Silene tot de groep die tweehuizig is. In bloei is ze herkenbaar aan haar roze, eenslachtige bloemen. In vrucht aan de sterk terug gekromde tanden en in alle stadia aan de vorm van de bladeren, waar de grootste breedte hier boven het midden ligt.
Dagkoekoeksbloem staat op zonnige tot meestal licht beschaduwde, losse en vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, uitgesproken stikstofrijke, vaak kalkhoudende, humeuze, zand- en leembodems en ook op laagveen en stenige plaatsen. De overblijvende en tweehuizige plant groeit in lichte loof- en broekbossen, in parkbossen en boszomen, in struwelen, hakhoutbosjes, houtwallen en in heggen, op kapvlakten en in boomgaarden, in de zeeduinen in ruigten, aan slootkanten en in bermen en hooilanden. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De niet geurende soort is zeer algemeen, maar wat minder in de kleigebieden van Zeeland, Groningen en Friesland en in het Waddengebied. Ze behoort binnen Silene tot de groep die tweehuizig is. In bloei is ze herkenbaar aan haar roze, eenslachtige bloemen. In vrucht aan de sterk terug gekromde tanden en in alle stadia aan de vorm van de bladeren, waar de grootste breedte hier boven het midden ligt.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - herfst
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels - Een kruipende wortelstok. Worteldiepte 50 cm tot 1 meter.
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn zacht behaard, maar ze hebben geen klierharen en zijn dus niet kleverig. De planten groeien vaak in groepen.
Bladeren - De tot 10 cm lange bladeren zijn breed langwerpig tot eirond en boven het midden het breedst. De middelste en onderste bladeren zijn aan de top afgerond met een korte spits. De onderste bladeren zijn gesteeld. De bovenste hebben een korte steel of zijn zittend.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De niet geurende bloemen staan met vele bij elkaar in losse, vertakte bloeiwijzen. Ze zijn roze of zelden wit en 1,8-2½ cm. Ze hebben vijf stijlen. Mannelijke kelken hebben tien nerven, de vrouwelijke twintig. De kelken worden tot 1½ cm lang.
Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten worden soms iets langer dan 1 cm en hebben tien naar buiten omgerolde tanden. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot meestal licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze, zandige grond (zand, leem en laagveen).
Groeiplaats - Bossen (lichte loofbossen, parkbossen), bosranden (zomen), struwelen, hakhoutbosjes, houtwallen, heggen, kapvlakten, waterkanten (slootkanten), grasland (hooiland), bermen, zeeduinen, en ruigten.
Bloeitijd - april - herfst
Hoogte - 0,30-0,90 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels - Een kruipende wortelstok. Worteldiepte 50 cm tot 1 meter.
Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn zacht behaard, maar ze hebben geen klierharen en zijn dus niet kleverig. De planten groeien vaak in groepen.
Bladeren - De tot 10 cm lange bladeren zijn breed langwerpig tot eirond en boven het midden het breedst. De middelste en onderste bladeren zijn aan de top afgerond met een korte spits. De onderste bladeren zijn gesteeld. De bovenste hebben een korte steel of zijn zittend.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De niet geurende bloemen staan met vele bij elkaar in losse, vertakte bloeiwijzen. Ze zijn roze of zelden wit en 1,8-2½ cm. Ze hebben vijf stijlen. Mannelijke kelken hebben tien nerven, de vrouwelijke twintig. De kelken worden tot 1½ cm lang.
Vruchten - Een doosvrucht. De vruchten worden soms iets langer dan 1 cm en hebben tien naar buiten omgerolde tanden. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot meestal licht beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende, humeuze, zandige grond (zand, leem en laagveen).
Groeiplaats - Bossen (lichte loofbossen, parkbossen), bosranden (zomen), struwelen, hakhoutbosjes, houtwallen, heggen, kapvlakten, waterkanten (slootkanten), grasland (hooiland), bermen, zeeduinen, en ruigten.
Familie: Caryophyllaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke zomen