Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - oktober
Hoogte - 0,30-1,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel. Worteldiepte tot 1 meter.
Stengels/takken - De liggende tot rechtopstaande stengels zijn kaal en bossig vertakt.
Bladeren - De blaadjes zijn drietallig. De deelblaadjes van de onderste bladeren zijn eivormig en scherp getand, die van de hogere bladeren zijn smaller. De steunblaadjes hebben meestal geen tanden.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in slanke losbloemige trossen van 4-10 cm. De 4-7 mm lange bloemen zijn lichtgeel, maar aan het eind van de bloei witachtig. De zwaarden zijn langer dan de kiel. Het vruchtbeginsel is kaal en aan de voet versmald tot een steeltje van één mm.
Vruchten - Een doosvrucht. De kale, ruwe peulen zijn eivormig, 3-5 mm. Later worden ze bruin. Ze hebben vijf tot acht dwarsrichels, een duidelijke snavel en bevatten meestal één zaadje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, min of meer open plaatsen op vochtige tot droge, matig voedselrijke, omgewerkte, vaak kalkhoudende en stenige grond (zand, leem, zavel, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Omgewerkte grond, ruderale plaatsen, ruigten, zeeduinen, afgravingen (steengroeven), puin, kapvlakten, industrieterreinen, haventerreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), bermen, dijken, braakliggende grond en tussen straatstenen.
Bloeitijd - juli - oktober
Hoogte - 0,30-1,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een penwortel. Worteldiepte tot 1 meter.
Stengels/takken - De liggende tot rechtopstaande stengels zijn kaal en bossig vertakt.
Bladeren - De blaadjes zijn drietallig. De deelblaadjes van de onderste bladeren zijn eivormig en scherp getand, die van de hogere bladeren zijn smaller. De steunblaadjes hebben meestal geen tanden.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in slanke losbloemige trossen van 4-10 cm. De 4-7 mm lange bloemen zijn lichtgeel, maar aan het eind van de bloei witachtig. De zwaarden zijn langer dan de kiel. Het vruchtbeginsel is kaal en aan de voet versmald tot een steeltje van één mm.
Vruchten - Een doosvrucht. De kale, ruwe peulen zijn eivormig, 3-5 mm. Later worden ze bruin. Ze hebben vijf tot acht dwarsrichels, een duidelijke snavel en bevatten meestal één zaadje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, min of meer open plaatsen op vochtige tot droge, matig voedselrijke, omgewerkte, vaak kalkhoudende en stenige grond (zand, leem, zavel, klei, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Omgewerkte grond, ruderale plaatsen, ruigten, zeeduinen, afgravingen (steengroeven), puin, kapvlakten, industrieterreinen, haventerreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), bermen, dijken, braakliggende grond en tussen straatstenen.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten