Stofzaad

Monotropa hypopitys


© John Breugelmans

Ecologie & verspreiding
Stofzaad staat op droge tot vrij vochtige, voedselarme, kalkhoudende zand-, leem- en krijtbodems. Deze epiparasiet groeit met behulp van mycorriza in schemerdonkere loof- en naaldbossen waar vaak nauwelijks andere ondergroei aanwezig is , maar ook in licht duinstruikgewas. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De plant verspreidt een sterke, eigenaardige geur en is zeldzaam in de Hollandse en Zeeuwse duinen, zeer zeldzaam op de Waddeneilanden, in Midden-Nederland en in Limburg. De soort is overigens pas in de 20e eeuw op de Wadden verschenen. De reden van de sterke achteruitgang is onbekend, mogelijk spelen eutrofiëring, gebrek aan voedingsstoffen en concurrentie met andere planten een rol. De veel looistof bevattende soort is zeer variabel in beharing en in stijllengte, bezit geen bladgroen, is geheel wasgeel en wordt bij droging zwart. De aanvankelijk knikkende bloemtrossen worden door hommels bestoven of de plant bestuift zich zelf, het gevormde zaad is stoffijn en wordt door de wind verspreid. Soms geschiedt de bloei en vruchtzetting geheel ondergronds.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - september

Hoogte - 0,10-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortels van deze parasiet vormen een vogelnestachtige kluwen van vlezige, koraalachtige wortels.

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn bleekgeel tot bijna wit. Later worden ze zwart. Ze hebben geen bladgroen, zijn bros, niet vertakt en dragen schubben.

Bladeren - De schubvormige bladeren zijn bleekgeel tot bijna wit en 1 tot 2 cm lang.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zitten in een dichte, knikkende, maar later opgerichte tros met 8 tot 15 bloemen. De niet gesteelde bloemen zijn klokvormig, 4-tallig, behalve de topbloem. Deze is iets groter en meestal 5-tallig. De kelk is vaak wat onregelmatig en heeft vrije kelkbladen of steelblaadjes. De kroonbladen vertonen aan de voet een uitzakking. De stempel is trechtervormig, licht geel en scheidt een kleverig vocht uit. Ze kunnen behaard of kaal zijn.

Vruchten - Een doosvrucht. De rechtopstaande vruchten zijn rondachtig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Beschaduwde plaatsen op vrij vochtige tot droge, voedselarme, kalkhoudende grond. Vaak op plekken met nauwelijks andere ondergroei (zand, soms leem of mergel). Stofzaad parasiteert op de wortels van houtige planten.

Groeiplaats - Bossen, zeeduinen (Kruipwilg- en duindoornstruweel en oude landgoedbossen aan de binnenduinrand).
Familie: Ericaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website