Muizenstaart

Myosurus minimus


© Willie Riemsma

Ecologie & verspreiding
Muizenstaart (Myosurus minimus) is een soort van vochtige tot natte grond op klei. Omstreeks 1970 werd gedacht dat de soort erg zeldzaam was, maar later bleek door goed zoeken in het vroege voorjaar dat de soort nog volop aanwezig was op de typische groeiplaats van deze soort: veel betreden plekken in weidepercelen op kleibodem. Soms worden op geschikt geachte plekken slechts enkele exemplaren gevonden, dan weer staan er honderden. Na de bloei blijven de verlengde bloembodems (met staarten tot wel 5 centimeter) op droge plekken soms nog lang zichtbaar. De gaten in het verspreidingsbeeld langs het IJsselmeer en in het rivierengebied zouden bij gericht zoeken grotendeels gevuld kunnen worden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,02-0,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De bloemstelen zijn meestal iets langer dan de bladeren. De plant groeit in polletjes.

Bladeren - De bladeren groeien in een wortelrozet. Ze zijn 2 tot 6 cm lang, lijnvormig, hebben een gave rand en zijn iets vlezig.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De alleenstaande, licht groengele, 4 tot 5 mm grote bloemen groeien aan een lange stee. Elke bloem heeft 5 lijnvormige, rechtopstaande kroonbladen en 5 of soms 7 kelkblade, die lijkend op kroonbladen. Deze zijn eerst omhoog gebogen, maar later teruggeslagen. Van binnen zijn ze groenwit. Ze bevatten 5 tot 10 meeldraden en ongeveer 100 stampers. Aan de voet zie je een draaddunne witte spoor, die tegen de bloemsteel aanligt.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Een tot tot 7 cm lang vruchthoofdje met veel vruchtjes. Iin omtrek is het rond, compact en lijkt op een muizenstaart. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, in het voorjaar en zomer oppervlakkig uitdrogende, matig voedselarme tot voedselrijke, vrij kalkarme, meestal ook vrij zware grond. Het meest op zandige klei, maar ook op klei, leem, lemig zand, grind of soms venige grond.

Groeiplaats - Grasland (tredplaatsen bij de ingang van weiland), braakliggende grond, op vochtige paden, akkers (roggeakkers en stoppelvelden van maisakkers), op aanspoelsel aan de zeekust, omgewerkte grond (langs heggen en plantsoentjes), boomkwekerijen en bij steenfabrieken.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website