Wilde narcis

Narcissus pseudonarcissus subsp. pseudonarcissus


© Edwin Dijkhuis

Ecologie & verspreiding
Wilde narcis groeit in min of meer schrale hooi- en weilanden en niet te dichte loofbossen, op vochtige, humeuze grond, op kalkhoudende tot zwak zure bodem. Zij bloeit vooral op lichte plekken en gedijt in bossen het best op de grens met grasland. Zij groeit in sommige streken in Noordoost-Nederland in boerentuintjes en boomgaarden. Deze zijn ooit overgeplant uit graslanden in de omgeving. Deze lagen steeds in randen van beekdalen en/of overgangen van zand- en leem- naar laagveengebieden. Ook plaatsen waar de plant nog in het wild groeide lagen in beekdalen; in Zuid-Limburg is zij ook van hellingen bekend. De oorspronkelijke wilde vorm is in Nederland zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en komt in Drenthe alleen nog in boerentuinen voor. Wilde narcis is als wilde plant één van de zeldzaamste leden van de Nederlandse flora. In het westen van Nederland komt zij alleen als verwilderde plant voor, onder meer in stinzenmilieus.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - maart - mei

Hoogte - 0,15-0,30 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Bollen en nevenbollen. Vaak groeit Wilde narcis in groepen.

Stengels/takken -

Bladeren - De wortelstandige bladeren zijn meestal grijsgroen. Verder zijn ze lijnvormig en 0,6 tot 1½ cm breed.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De knikkende tot recht afstaande bloemen staan meestal afzonderlijk. Ze hebben lichtgele bloemdekslippen en een heldergele bijkroon, die naar boven maar een klein beetje is verwijd. De bloemsteel is 3 tot 12 mm lang. De stijl is draadvormig en heeft een 3-lobbige stempel. Trompetnarcis: De bloemstelen steken duidelijk boven de bladeren uit. Zowel de bloemdekbladen als de bijkroon zijn heldergeel. De bijkroon wordt naar boven toe wijder.

Vruchten - Een doosvrucht met een vliezige wand. De zaden zijn zwart. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige tot vrij natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, neutrale tot vaak zwak zure, humeuze grond (zandig leem, leem en laagveen).

Groeiplaats - Grasland (beekdalgrasland en bergweiden), bermen, bossen (lichte loofbossen, bij buitenplaatsen en moerasbossen), bosranden, bosjes, soms op ruderale plaatsen en hellingen.
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: stinseplant
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website