Ecologie & verspreiding
Groot hoefblad groeit op zonnige tot licht beschaduwde plekken op vochtige tot tijdelijk natte, stikstofrijke, voedselrijke tot zeer voedselrijke en meestal kalkrijke grond, zoals klei, krijt, zand en veen, aan waterkanten. Zij staat onder meer langs beken en rivieren, op lichte plekken in loofbossen, de onderste zone van kleiige dijkhellingen, aan waterkanten bij en onder spoorbruggen, langs grachten en vaarten binnen stedelijke gebieden. In verscheidene buitenplaatsen en tuinen, zoals in de Hollandse binnenduinrand en langs de Vecht, is de soort ook aangeplant en inmiddels ingeburgerd. In Nederland is Groot hoefblad een algemene soort, maar vrij zeldzaam op de Noordoostelijke zandgronden, op de Veluwe, in de IJsselmeerpolders, het Deltagebied en op de Waddeneilanden. De verspreiding van de soort in Nederland geschiedt voornamelijk door delen van wortelstokken, hetzij door water, hetzij – al dan niet opzettelijk – door de mens. Binnen vegetaties van Groot hoefblad zijn weinig andere soorten aan te treffen.
Groot hoefblad groeit op zonnige tot licht beschaduwde plekken op vochtige tot tijdelijk natte, stikstofrijke, voedselrijke tot zeer voedselrijke en meestal kalkrijke grond, zoals klei, krijt, zand en veen, aan waterkanten. Zij staat onder meer langs beken en rivieren, op lichte plekken in loofbossen, de onderste zone van kleiige dijkhellingen, aan waterkanten bij en onder spoorbruggen, langs grachten en vaarten binnen stedelijke gebieden. In verscheidene buitenplaatsen en tuinen, zoals in de Hollandse binnenduinrand en langs de Vecht, is de soort ook aangeplant en inmiddels ingeburgerd. In Nederland is Groot hoefblad een algemene soort, maar vrij zeldzaam op de Noordoostelijke zandgronden, op de Veluwe, in de IJsselmeerpolders, het Deltagebied en op de Waddeneilanden. De verspreiding van de soort in Nederland geschiedt voornamelijk door delen van wortelstokken, hetzij door water, hetzij – al dan niet opzettelijk – door de mens. Binnen vegetaties van Groot hoefblad zijn weinig andere soorten aan te treffen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - maart - april
Hoogte - 0,15-0,45 m.
Geslachtsverdeling - polygaam
Wortels - Een forse, knoestige wortelstok met diep gaande, niet vertakte wortels en meer dan 1 meter lange ondergrondse uitlopers.
Stengels/takken - De stengels zijn wollig tot spinragachtig behaard. De plant groeit in grote groepen.
Bladeren - De rond-hartvormige bladeren zijn onregelmatig getand, eerst grijsviltig aan de onderkant. en worden soms tot 90 cm breed. Ze verschijnen aan het eind van de bloeitijd.
Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De bloemen groeien in dichte trossen met alleen buisbloemen. Ze zijn licht paars-roze of bleekgeel. De mannelijke bloemen zijn 0,7-1,2 cm groot en de vrouwelijke 3-6 mm. De omwindselbladen en stengelschubben zijn roodbruin.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot tijdelijk natte, voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende grond (klei, mergel, zand, leem en veen).
Groeiplaats - Waterkanten (o.a. vijvers en kanalen), bossen (beekbegeleidende bossen en wilgen- en elzenbosjes), bermen, grasland (drassige plaatsen), ruigten (natte ruigten), langs spoorwegen (spoorbermen en langs spoorsloten), polderdijken, braakliggende grond en zeeduinen (langs vroegere duinbeken).
Bloeitijd - maart - april
Hoogte - 0,15-0,45 m.
Geslachtsverdeling - polygaam
Wortels - Een forse, knoestige wortelstok met diep gaande, niet vertakte wortels en meer dan 1 meter lange ondergrondse uitlopers.
Stengels/takken - De stengels zijn wollig tot spinragachtig behaard. De plant groeit in grote groepen.
Bladeren - De rond-hartvormige bladeren zijn onregelmatig getand, eerst grijsviltig aan de onderkant. en worden soms tot 90 cm breed. Ze verschijnen aan het eind van de bloeitijd.
Bloemen - Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De bloemen groeien in dichte trossen met alleen buisbloemen. Ze zijn licht paars-roze of bleekgeel. De mannelijke bloemen zijn 0,7-1,2 cm groot en de vrouwelijke 3-6 mm. De omwindselbladen en stengelschubben zijn roodbruin.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot tijdelijk natte, voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak kalkhoudende grond (klei, mergel, zand, leem en veen).
Groeiplaats - Waterkanten (o.a. vijvers en kanalen), bossen (beekbegeleidende bossen en wilgen- en elzenbosjes), bermen, grasland (drassige plaatsen), ruigten (natte ruigten), langs spoorwegen (spoorbermen en langs spoorsloten), polderdijken, braakliggende grond en zeeduinen (langs vroegere duinbeken).
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte ruigten